De Vlaamsche School. Jaargang 8
(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
Comissie gelast met de uitgave der graf- en gedenkschriften der provincie Antwerpen.
| |
[pagina 86]
| |
tende by gevolg kostbare bydragen tot de zoo belangryke geschiedenis onzer ambachten. Andere zerken hebben betrekking tot de familiën Serwouters, Goubau, Galle, de Moy, de Coquiel, Van der Goes, Wolfwinckel, Van Hencxthoven, Coquyt, Mennens, Van Montenaecken, enz. Tusschen de kunstenaers die dezen tempel voor begraefplaets gekozen hebben, melden wy volgeerne Joannes-Petrus van Baurscheit, vader en zoon; aen den laetsten dezer beeldhouwersbouwmeesters zyn wy verscheidene merkwaerdige gebouwen verschuldigd, onder anderen het paleis des Konings (gewezen hotel van Susteren-Roose), het huis des heeren Dubois op de Meir en het gebouw der Bank, in de Lange-Nieuwstraet.Ga naar voetnoot(1) Deze kerk bevatte insgelyks het graf van Jan van der Biest, stichter van het godshuis dat zynen naem draegt; dat van den geneesheer der stad Guillielmus Peeters; dat van Joannes-Guillielmus Tax, algemeenen ontvanger HH. HH. de aertshertogen Albertus en Isabella, en eindelyk dat der deugdzame Anna de Torres, Tusschen de voorname vreemdelingen wier namen in de bovengemelde afleveringen voorkomen, moeten wy die aenhalen van Thomas Wallis, een Schot van afkomste, en van Ph. de Longueval, ridder der orde des Konings, kamerheer, raedslid en opperintendent der gelden des konings van Navarre, in 1575. Na de opschriften van St-Walburgiskerk te hebben laten in druk brengen, heeft het Comiteit het nuttig geoordeeld de grafschriften in het licht te geven der oude St-Joriskerk, een tempel welke, zoo men zegt, door Joannes Appelmans, vader van den befaemden Pieter Appelmans, bouwmeester van O.-L.-V. toren, werd gebouwd en in 1802 werd vernietigd, na verkocht te zyn geweest door de agenten der Nationale Conventie. De bronnen aen welke wy voor dees nieuw gedeelte van ons werk hebben geput, zyn de zelfde die ons voor de kerk van St-Walburgis gediend hebben; dat is te zeggen, dat wy de handschriften van wylen heer J.B. vander Straelen, die van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken en die van wylen heer de Jonghe ter onzer beschikking hebben gehad. Ons werk mag dus als volledig worden aenschouwd; wy hebben de grafschriften uitgegeven met de wapens of zinnebeelden die ze versierden. Dry afleveringen zyn toegewyd geweest aen de zerken van St-Joriskerk; zy bevatten 371 opschriften, waeronder wy er verscheidene van verdienstvolle mannen ontdekken; als daer zyn de Aertsbisschop van St-Severino en van Ephesen, Gaspard van der Heirstraeten, Maria-Isabella-Josepha van Horne, groote weldoenster dezer parochie, de burgemeester Joannes-Baptista della Faille en zyne vrouw Maria-Isabella van de Werve; Petrus van der Goes en zyne vrouw Alexandrina Balbani, de burgemeester Florent van Berchem en zyne vrouw Anna-Placida 't Serclaes; ridder Antonius de Tassis, Postmeester; Antonius Anselmo, schepen van Antwerpen; Don Juan Porcel y Castillo; de burgemeesters Henricus van Etten, Joannes Happaert, Balthasar van Vlierden en Henricus vanden Werve; Carolus Berthout van Mechelen, zoon van Nicolaes, pensionnaris van Antwerpen; Carolus-Theodorus; markgraef van Winterfeldt, generael van het voetvolk en gouverneur der stad Lier; de schilders Joannes Breughel gezegd de fluweelen, Joannes Snellinck, de oudere, en Gonzales Coques, de plaetsnyder Cornelius Galle, de oudere; de ouders van Franciscus Sweertius, schryver der Monumenta Sepulcralia, eindelyk verscheidene leden der familiën Draeck, de la Torre, de Hornes, Snoy, Smissaert, Maes, van den Broeck, van Opmeer, enz. De opschriften der kerken van St-Jacob, Ste-Walburgis en St-Joris zullen het tweede deel der verzameling uitmaken. Om dit deel te vervolledigen, zal het Comiteit achtervolgens verscheidene stukken uitgeven: tafels, de geschiedkundige beschryvingen, de plannen der gebouwen en een aental groote platen, welke de zerken zullen voorstellen die eenige kunstwaerde bezitten. Zoo als wy het in het vorig verslag aengekondigd hebben, zal de beschryving over St-Jacobskerk opgesteld worden door den heer van Lerius, en die over St-Walburgis door den secretaris der Commissie; een handschrift, door de familie Moons ter beschikking van het Comiteit gesteld, zal het verleden van St-Joriskerk doen kennen. De plannen der kerken zyn byna voltooid; dat der koor van St-Jacobskerk is reeds in het licht gegeven; een derde, dat van St-Walburgiskerk, zal haest volgen. Ter gelegenheid van dees laetste gebouw, denk ik de belangryke ontdekking te moeten melden, onlangs door onzen collega M. Mertens gedaen, der oude krocht van St-Walburgiskerk, welke heden nog onder de huizen der Zakstraet bestaet. Dit overblyfsel van een merkwaerdig gebouw is 18 meters lang en 9 breed. Wy hopen dat de geleerde schryver der Geschiedenis van Antwerpen over deze ontdekking eene historische beschryving in het licht zal geven. Zoo als wy hebben gezegd, hoort eene der afleveringen, in den loop van dees jaer uitgegeven, tot het 4e deel der reeks van Antwerpen; het is de 63e. Zy bevat een gezigt der oude abdy van St.-Michiel, in 1737 door J. Schawberg gegraveerd, het vervolg der necrologische aenteekeningen en het begin der geschiedkundige verhandelingen over de kerkelyke gestichten waervan de grafschriften in dit deel voorkomen. De eerste dezer studiën, welke ik de eer had door het uitgevingscomiteit te zien goedkeuren heeft betrekking tot de abdy van St.-Michiel. Terwyl ik my met dit opstel onledig hield, werden er verscheidene ontdekkingen gedaen, welke ik my ten pligte acht aen de vergadering kenbaer te maken. In de maend November ll. deed het gemeentebestuer van Antwerpen den aenkoop van twee belangryke diplomas: 1o den akt waerby proost Hildolphus en de kanoniken van St.-Michielskerk, in 1124, na de uitroeijing der kettery van Tankelm, hunnen tempel aen den H. Norbertus en aen de kanoniken der orde van Premonstreit, overlieten; 2o den akt van bisschop Nicolaes, van Kameryk, by welken deze prelaet in 1148, de begiftiging gedaen door het oude kapittel van St.-Michiel, bekrachtigde. Deze stukken, voortskomende uit de archieven der abdy, waren in den besten staet van bewaring en voorzien van de zegels van Hildolphus en Nicolaes. Het werd my vergund de zegels voor onze uitgaef te laten in plaet brengen. Vervolgens hebben de HH. Mertens, de Burbure en ik de oorspronkelyke akten met de teksten vergeleken welke ervan, in de Opera Diplomatica, van Miraeus en de Chorographia sacra Brabantioe, van Sanderus, voorkomen. Ten hoogste waren wy verwonderd te zien dat deze bescheeden geenszins met elkander overeenstemden; geheele zinsneden waren weg gelaten; het was klaerblykend dat Miraeus en Sanderus zich van andere stukken hadden bediend. Alsdan herinnerde ik my dat wylen onze collega, M. Moons, my in den tyd diplomas had getoond, welke insgelyks van de abdy van St-Michiel voortskwamen en het werd my toegestaen dezelve te onderzoeken. Eene nieuwe ontdekking had plaets; de akt van M. Moons, voorzien van den zegel van bisschop Nicolaes, was degene waervan Sanderus zich had bediend! M. de Burbure deed vervolgens eenige nasporingen in de archieven der Cathedrale en | |
[pagina 87]
| |
daeruit bleek dat laetstgemelde kerk insgelyks gezegd diploom bezat; dit schrift verschilde echter nog meer van dat van het Stadhuis dan het diploma des heeren Moons! Getroffen door de belangrykheid dezer stukken, welke met eene der merkwaerdigste en duisterste tydstippen der Geschiedenis van Antwerpen in verband staen, besloot het Comiteit dezelve in het licht te geven, opdat de persoonen die zich met opzoekingen bezig houden, de feiten in hunne gansche waerheid zouden kunnen kennen. De heeren de Burbure, Mertens, Nelis & van Lerius hebben hunne medewerking willen verleenen tot uitvoering dezer beslissing. Als uitleg van den oorsprong der veranderingen die men in de verschillende teksten ontmoet, dacht ik de volgende meening te mogen uiten welke onmiddelyk door myne Collegas werd gedeeld. ‘Uit de vergelyking van dit en andere stukken, is gebleken, dat men in vroegere tyden de gewoonte had aen de verschillende partyen, die een contrakt sloten, slechts dat gedeelte van den akt te geven, 't welk haer betrof, zonder melding te maken dat zulk stuk een extrakt was. Hoe vele dwalingen er uit dergelyke doenwyze moesten voortspruiten, is licht te bevroeden; door het enkel volledig diploom der hoofdkerk wordt bewezen, dat de beschuldiging tegen de kanoniken uitgebragt, als zynde Tankelmsleer toegenegen, valsch is. Een onbehendig afschryven van dit stuk voor de abdy van St-Michiels heeft, naer allen schyn, aenleiding tot deze ongelukkige verdenking gegeven.’ De volgende afleveringen zullen het einde der beschryvingen inhouden; zy zullen insgelyks verscheidene platen bevatten, in hout gesneden door de heeren Hemeleer en Gons. Wy zullen onder anderen twee platen aenhalen voorstellende de wapens van alle de prioren en abden van het klooster van St-Salvator, gezegd van Pieter Pot. Na lange opzoekingen, zyn wy er in gelukt deze belangryke zinnebeelden te kunnen verzamelen. Na het in druk geven van het tweede deel, zal het Comiteit zich onledig houden met de grafschriften van het oude klooster der Predikheeren te Antwerpen. De kerk van dit gesticht, eene der merkwaerdigste der stad, bevat een groot getal opschriften, waeronder er verscheidene zyn die met het leven van uitmuntende mannen onzer provincie in verband staen. Deze werken, Myne Heeren, hebben allen betrekking tot de stad Antwerpen; werpen wy thans eenen oogslag op de grafschriften der andere plaetsen der provincie. Voor Mechelen hebben wy ééne aflevering uitgegeven; zy behelst een gedeelte der opschriften der metropolitane kerk. Gy weet het, Myne Heeren, deze tempel is ryk aen gedenkteekens; onder de grafschriften in het laetste stuk (het 3de) vervat, zien wy die van alle de aertsbisschoppen van Mechelen, van den communiemeester Arnoldus de Merode en van zyne vrouw Catharina de Gottignies; der communiemeesters Philippus de Clerck, Joannes van der Laen en Jacobus Schooff; van verscheidene leden der familiën van Achelen, van den Zype, de Robiano, van der Ee, enz. Deze aflevering is eene der belangrykste der verzameling. De Commissie, Myne Heeren, moet zich geluk wenschen over den keus dien zy, verleden jaer, gedaen heeft van een nieuw corresponderend lid te Lier. M.G. van Vugt, heeft zich met vlyt toegelegd op de taek tot welke gy hem geroepen hebt. Hy heeft alreeds een gedeelte der grafschriften van St-Gummaruskerk verzameld; hy hoopt ons weldra de kopy daervan te kunnen zenden. Sedert eenigen tyd, vervult de heer van Vugt het ambt van archivarius by de oude collegiale. Door zyne opzoekingen, heeft deze oudheidkundige belangryke ontdekkingen gedaen die een gansch nieuw licht werpen op den oorsprong van eenige onzer merkwaerdige gebouwen. Aldus heeft hy het tydstip der opbouwing van St-Gummaruskerk kunnen bepalen. Steunende op het werk van den ouden burgemeester van Lier, van Graesen, hadden de meeste schryvers die over de geschiedenis der belgische bouwkunde handelen, bevestigd dat deze kerk in 1425 was begonnen geweest. M. van Vugt bewyst, by middel van onwederlegbare stukken dat de fondamenten van den toren in 1377 zyn gelegd geweest, in byzyn der schepenen der stad en der kerkmeesters van St-GummarusGa naar voetnoot(1). Dit feit is bestatigd door eenen brief van den bisschop van Kameryk, Petrus d'Ailly (de Alliaco), gedagteekend van Lier den 4 mei 1400, en door welken deze prelaet 40 dagen aflaet verleent aen alle degenen die tot het voltrekken van het reeds begonnen werk zullen bydragen.Ga naar voetnoot(2). Eene andere niet min belangryke ontdekking, door den heer van Vugt gedaen, is die van een plan, waerschynlyk van het oorspronkelyk plan der koor van St-Gummarus. Men weet dat dees gedeelte van het gebouw het werk is van den befaemden Herman de Waghemakere, den oudere, wien wy de plans der St-Jacobskerk van Antwerpen verschuldigd zyn. Deze teekening diende voor omslag aen eene rekening van het jaer 1486; M. van Vugt heeft het uit de vergetelheid getrokken en daerdoor eenen waren dienst aen de oudheidkunde bewezen. Dit feit toont op nieuw hoe nuttig, hoe noodzakelyk zelfs het zou zyn, | |
[pagina 88]
| |
de archieven onzer oude burger- en kerkinstellingen te rangschikken. Door het bevelen van dit werk, heeft het fabriek van St-Gummarus een voorbeeld gegeven dat door andere besturen verdient gevolgd te worden. Wat de opschriften betreft, door de heeren Rombouts en Deckers verzameld, en betrekkelyk tot de dorpen der cantons Contich en Herenthals, het Comiteit hoopt de uitgaef daervan in den loop van dees jaer te kunnen voortzetten. Sprekende van gedenkteekens en grafzerken, zult gy my toelaten, Myne Heeren, uwe aendacht in te roepen op een feit dat in eene andere vergadering plaets heeft gegrepen, maer dat nogtans regtstreeks onze Commissie van opschriften betreft. Onze Commissie is, inderdaed, de eerste die in België zich met zerken heeft bezig gehouden; de eerste heeft zy het belangryke er van doen uitschynen, zoo wel onder het opzigt der geschiedenis als onder dat der kunst. Op haer voorstel, gewaerdigde de heer Gouverneur dezer provincie den 8 april 1852, eenen omzendbrief aen de gemeentebesturen te zenden om deze te verzoeken hem te verwittigen van alle ontwerp van opligting of vernietiging van grafteekens. Het was insgelyks op onze aenvraeg dat het gemeentebestuer van Antwerpen verscheidene merkwaerdige grafsteenen, voortskomende van afgebrokene kerken, en welke zich in de magazynen der stad bevonden in het Museum deed overvoeren. Ons Comiteit gebood daerenboven het in plaet brengen van eenige der belangrykste zerken, welke zich in de monumenten bevonden waervan wy de opschriften in het licht hebben gegeven. Deze feiten bewyzen dat er, in de provincie Antwerpen, vele zorgen besteed zyn geweest tot de bewaring der grafteekens. In eene zitting der koninklyke commissie van monumenten, gehouden te Brussel den 25 september ll. drukte het Comiteit der corresponderende leden van Braband, van zynen kant, den wensch uit de zerken in de muren der kerken te zien plaetsen. ‘Wy denken uwe aendacht te moeten inroepen, M. de Minister, zegde de heer verslaggever Wauters, op de schade die men byna dagelyks aen de graven en zerken toebrengt. In meest al de kerken en kerkhoven, zyn deze overblyfsels van het verleden, somwylen zoo belangryk voor de oudheidkunde en de geschiedenis onzer oude familiën, blootgesteld aen den verderfelyken invloed des regens. Op eenige plaetsen, gebruikt men ze, by voorkeur, tot verbetering van den toegang der byzonderste poort van de parochiekerk. Een algemeene maetregel die zoude voorschryven de grafsteenen in de muren te plaetsen en de grafteekens van eenig belang, zoo als, by voorbeeld, de schoone grafstede der graven de Glymes, te Geldenaeken (Jodoigne), in veiligheid te zetten, zou met grooten byval begroet worden en voor gevolg hebben de vernielingen waervan wy dikwyls de getuigen zyn, tegen te houden.Ga naar voetnoot(1)’ Gy ziet het, Myne Heeren, dit voorstel was ingeboezemd door het verlangen van de merkwaerdige zerken te zien bewaren; en waerlyk dit was niet ontydig, want zoo men er niet op let, zullen alle de beeldhouwwerken der grafsteenen binnen eenige jaren door het gaen en komen, afgesleten zyn. Deze wensch nogtans werd heviglyk bestreden door een lid die het vraegpunt onder een gansch ander oogpunt beschouwde dan het Comiteit van Braband: ‘Ik wil niet,’ zegde M. Wheale, ‘dat men de steenen wegvoere die de plaets aenduiden waer de persoonen begraven zyn, en vermits men de zaek niet in den grond wil onderzoeken, vraeg ik dat de Commissie den wensch uitdrukke dat het streng verboden zy de grafsteenen, de koperwerken en andere voorwerpen van dien aerd, zonder toelating van het Staetsbestuer, weg te nemen.Ga naar voetnoot(2)’ Gy zult het met my bekennen, Myne Heeren, er was waerheid langs beide kanten; want indien de verplaetsing der zerken, voor hunne bewaring, noodig is, zoo is het niet minder klaerblykend dat de eerbied dien wy den dooden schuldig zyn, ons verbiedt de steenen, bestemd tot het overbrengen hunner nagedachtenis, weg te voeren, ten minste zonder door anderen hunne plaets te doen innemen. Dit zoo belangryk vraegpunt, dat gansch met onze werkzaemheden in verband staet, kan, volgens my, in deze vergadering, onderzocht worden; my dunkt zelfs dat onze Commissie ten dien opzigte eenen wensch zou kunnen doen toekomen aen het Comiteit der corresponderende leden van de koninklyke Commissie van Monumenten, voor deze Provincie, ten einde deze heeren zich op onze meening zouden kunnen steunen, indien, zoo als het waerschynlyk is, het vraegstuk op nieuw op het dagorde der aenstaende algemeene zitting der Commissie van Monumenten gebragt wordt. Wy herhalen het, het is onbetwistbaer dat, indien de grafsteenen op de plaets blyven welke zy in de kerken bekleeden, het beeldhouwwerk zoo wel als de opschriften welhaest zullen vernietigd zyn; het geheugen der persoonen onder de zerken begraven, zal ter zelfder tyd verloren gaen. Om de voorstellen van het Comiteit van Braband en van M. Wheale te doen overeenkomen met die welke wy, in 1852, de eer hadden aen den Heer Gouverneur der Provincie Antwerpen voor te dragen, zoude het noodig zyn: 1o Niet eenen grafsteen, zonder voorafgaendelyke toelating, te vernietigen of weg te nemen. 2o Zoo veel mogelyk de merkwaerdigste steenen in eene veilige en zigtbare plaets der kerken te stellen. 3o Deze beeldhouwwerken, wier getal niet groot is, door anderen te vervangen, opschriften dragende die het geheugen van den aflyvigen bewaren. Onze Commissie, Mynheeren, zou vervolgens de lyst kunnen opstellen der merkwaerdige grafsteenen die zich in de provincie Antwerpen bevinden; er is geen twyfel of dit werk zou van een groot nut voor de Commissie der Monumenten zyn. Vooraleer te eindigen, moet ik, Mynheeren, de dankzegging van het Comiteit vernieuwen aen de persoonen die ons hunne medewerking in de vervulling van onze taek verleend hebben: aen onze collegas, MM. den ridder Gustaf Van Havre, senateur, en K. Ruelens, beambte aen de koninklyke Bibliotheek te Brussel; maer vooral, aen de familie van wylen onzen collega, M.P. Th. Moons-vander Straelen; hare verknochtheid aen ons werk is zonder palen. Bedanken wy insgelyks het Staets- en het provinciael Bestuer voor den steun dien zy ons verleenen; want zonder hunne bytreding zou het ons onmogelyk zyn onzen arbeid voorttezetten.
De Secretaris-Verslaggever,
P. Génard. |
|