wie men moeijelijk eene bijdrage in beeld of schrift kon verwachten, terwijl men toch verzekerd was, dat zij volgaarne zouden medewerken tot de zamenstelling van een blijk der erkentelijkheid van de Nederlandsche genoodigden, - daar eindelijk de zamenstelling van een Album, zoo wel naar het uiterlijk als naar den inhoud zijne bestemming waardig, natuurlijk niet zonder geldelijke bijdragen kon geschieden, zoo kwam men tot het besluit om tot het geven van die geldelijke bijdragen al die genoodigden in de gelegenheid te stellen, voor wie de andere wijzen van medewerking anders alligt bezwaarlijk, of minstens ondoelmatig zouden zijn gebleken.
Ten slotte werd ook nog vastgesteld dat men ter dezer zelfde gelegenheid zou trachten den wensch te vervullen, uitgesproken door den heer F.J. Loos, burgemeester van Antwerpen, voorzitter van het kunstcongres en der feestcommissie, om namelijk de photographische portretten van alle Nederlandsche feestgenooten te bezitten. Niet slechts omdat daardoor een wensch van dien geachten magistraatspersoon te vervullen viel, maar tevens omdat men hem, die zich in zoo vele opzigten aanspraak had verworven op aller sympathie, en in hem als 't ware de geheele gastvrije burgerij van Antwerpen eene beleefdheid vermogt te bewijzen, die zeker welwillend zou worden opgenomen, mogt men bijna vast rekenen op eene algemeene mederwerking.
De verdere leiding der geheele zaak werd door de bijeenkomst opgedragen aan eene uit haar midden gekozene commissie, bestaande uit de heeren D. Bles en S. Verveer, kunstschilders, J. Kruseman Jr., secretaris van het schilderkundig genootschap Pulchri Studio, A. Ising en T. van Westrheene wz. letterkundigen. Wij kunnen kort zijn in de vermelding van hetgeen door hen ter vervulling van de hun opgedragen taak werd verrigt. In de verschillende circulaires, van deze commissie uitgegaan om tot medewerking en het leveren van bijdragen uit te noodigen, werd herinnerd aan het boven reeds genoemde feit, dat te Antwerpen zelf reeds het denkbeeld werd uitgesproken, aan welks verwezenlijking men thans arbeidde; voor 't overige straalde in alles wat de commissie deed het streven door om de zaak tot stand te brengen in den geest en op de wijze welke wij hebben beschreven als de uitdrukking van de gevoelens, de herinneringen, de wenschen van alle feestgenooten zonder uitzondering. Door de heeren Herman ten Kate te Amsterdam, A.J. Lamme te Rotterdam en anderen werden de genomen maatregelen in de hand gewerkt en bevorderd en de uitslag van dit alles is geweest dat terwijl wij deze regelen schrijven het Album gereed ligt om aen het Antwerpsch Kunstverbond te worden aangeboden, terwijl tegelijk den heer Loos de volledige verzameling der portretten van bijna al de feestgenooten (hoofdzakelijk uit het photographisch atelier van den heer M. Verveer te 's Hage afkomstig), in een kleiner Album vereenigd, zal kunnen worden ter hand gesteld.
Het ligt natuurlijk niet in ons plan eene gedétailleerde beschrijving te geven van het Album, die zou uitloopen op een beredeneerden catalogus van de 64 teekeningen, (een blad met gravuren en een ander met lithographische teekeningen daaronder gerekend) of het noemen van den titel van een achttiental letterkundige, een tweetal muzikale bijdragen: den inhoud toch van al die stukken in proza en poëzy hier af te schrijven zou onze ruimte verre overschrijden en bovendien stellig eentoonig worden. Uit den aard van, en met het oog op hunne bestemming, zonder schade voor de zaak, - hebben al die stukken tot thema: Antwerpen, zijn kunstroem, zijne broederlijke gastvrijheid, en hoe verscheiden, hoe talentvol dat thema moge gevarieerd zijn, - al de variatiën aan te hooren zou alligt vermoeijend worden. Bovendien zou het onbillijk zijn tegenover de twee componisten wier Lied in den Volkstoon, voor piano en zang, (Verhulst) en Romance (v.d. Does) hier moeijelijk zou zijn weêr te geven; - om niet te spreken van de onmogelijkheid om uit de 64 teekeningen diegenen uit te kiezen, welke, hetzij om het onderwerp, hetzij om de uitvoering, tot eene bijzondere vermelding zouden uitlokken.
Genoeg zij het dus te verzekeren dat het Album reeds door zijn uiterlijk beantwoordt aan het doel waarmeê het werd zamengesteld. De commissie werd door de geldelijke bijdragen van een achttiental heeren, die in de categorie vielen, zoo straks reeds omschreven, in staat gesteld, ook in dit opzigt het Album te maken tot eene waardige uitdrukking der gevoelens van de Nederlandsche feestgenooten. De kolossale band of liever de kast, met donker bruin leder bekleed, een hoogst verdienstelijk voorbeeld van bindwerk van den heer F.W. Rinck te 's Hage, zeer doelmatig ingerigt en vooral uitmuntend door deftigen eenvoud, draagt op de bovenste platte zijde in gothische letters het opschrift: Aan Antwerpen's Kunstverbond, 1861. Wanneer men het zware dekblad openslaat, toeft de blik niet lang bij de smaakvolle bekleeding der binnenzijde van den band, maar word al dadelijk getrokken door het schutblad, zeer zorgvol in gothischen stijl bewerkt, door den heer Hingman te 's Hage en bevattende de lijst van de Namen der Nederlandsche Kunstenaars, Letterkundigen en Kunstminnaars, door wie dit Album werd bijeengebragt als blijk van erkentelijkheid voor het Goede en Schoone, hun in Augustus 1861 door het Antwerpsche Kunstverbond aangeboden. En nu, na deze eenvoudige, waardige inleiding, wordt de verzameling zelve geopend door een, zeer sierlijk in middeneeuwschen stijl met geïllustreerde hoofdletters op perkament geschreven naamdicht op de steden Antwerpen en Amsterdam van Alberdingk Thym:
Aan de Koningin der Schelde, die haar heerlijk hof en Meir
Niet ontzeide aan een der vreemden, toegestroomd van heinde en ver,
Doch met meer dan zoeten glimlach Hollands Kunstkroost heeft verbeid,
Waar zij hun met open armen, 't roerend ‘Welkom’ heeft gezeid;
Eedle gastvrouw, om wier voorhoofd een drievoudige erfkroon spant -
Riddereerkrans, kunstenlauwer, kroon van d'echten burgerstand -
Pronkjuweel der Dietsche Steden, neem mijn dankbre hulde en groet,
Eer de taal van 't Zuid en Noorden langs uw dierbre Vlaamsche boorden
Nergens weêrgalm meer ontmoet.
Adem wordt haar niet gelaten in den vrijen Vlaamschen beemd;
Minnen haar ook de onderzaten, d'overheden is ze een vreemd,
Sindts een hoog begaefde Vlaming Onzer Vrouwe kerkspits wrocht,
Toen Messys penseel en hamer op zijn vlaamsch verbinden mocht
En uw Rubens in den Hage Neêrlandsch sprak met trouwen monde,
Roepend om 't hereenigd leven, 't heelen der geslagen wonde,
Deed de wet zich krachtig hooren: ‘Dietschen geest voegt Dietsche taal!’
Amsterdam zal kunstzin leeren van uw burgers, van uw heeren:
Maar zij spreekt de taal der Vaadren; deel gij ook die zegepraal.
Met bijzondere voldoening hebben wij Alberdingk's vers hier overgeschreven, omdat het, een paar regels welligt uitgezonderd, die meer bepaald des dichters subjectief gevoelen verraden, de gelukkige uitdrukking is van den geest en de gevoelens die zich uitspreken in de groote meerderheid der overige letterkundige bijdragen. Omtrent de artistieke bijdragen, moeten wij ons bij algemeenheden bepalen, ofschoon de verleiding sterk genoeg is om in bijzonderheden aan te wijzen hoe Nederland's schilders, - en de beste! - hebben gewedijverd in het leveren van kunstwerken, die de dubbele verdienste vereenigen van nevens gelukkige proeven te zijn van ieders eigenaardig talent, ook door opvatting en uitvoering te getuigen dat zij bestemd zijn om aan eene artistieke vereeniging te worden aangeboden. Inderdaad het is eene schoone collectie die Neêrland's kunstroem in den hoofdzetel van België's rijke kunstontwikkeling met bescheidene, maar oorspronkelijke en degelijke waardigheid zal handhaven en niet slechts om het doel waarmede zij werd bijeengebragt, maar op zich zelve blijvende waarde bezit.
Bij die manifestatie onzer kunstenaars sluiten zich onze dichters en