Op dit oogenblik werd er buiten aen de straetpoort gebeld. De advokaet greep den toegeknoopten rok by den arm, trok hem tot by den muer.
- Treed daer binnen, Lodewyk, - sprak hy, met de hand op eene in den muer gemaekte kast wyzende, waervan hy ter zelfder tyd de deur opende, - treed daer binnen en luister aendachtig.
De knevelbaerd had nauwelyks den tyd om de deur der kast te sluiten of reeds opende zich andermael de kantoordeur, waerop Michiel Schevelsteen binnen trad.
- Welnu, wat is hier gaende? - vroeg hy brommend, terwyl hy met den stok tegen den grond stiet en vervolgens zyne armen tegen de borst kruiste.
- Matthias Roefs, draeg de stukken betrekkelyk het rechtsgeding van Mertens tegen Pauwels naer het enregistrement, - gebood Mynheer De Munck, zoo kalm mogelyk.
De klerk scheen echter, volgens gewoonte, dit bevel niet te hebben gehoord en bleef zonder ophouden voortschryven. De advokaet, stapte tot by hem, neep hem in den arm en herhaelde nog eens boosaerdig lachend dezelfde woorden, waerop Matthias Roefs spoedig zynen appelgroenen rok aenschoot, zynen hoed op het hoofd plaetste en met eenen bundel papieren onder den arm het kantoor verliet. De klerk was niet zoodra verdwenen of Michiel Schevelsteen hervatte:
- Welnu?
- Morgen... - begon Mynheer de Munck.
De pachter liet hem niet uitspreken, maer sneed hem eenigzins driftig het woord af.
- Morgen zal het te laet zyn, heer advokaet, - zegde de boer wervelig; - heden wordt de hoeve verkocht.
- Ik weet niet wat gy zeggen wilt, - antwoordde Theodoor De Munck, een lang gezicht zettende, en zich zoo onnoozel houdende als of hy waer lyk aen zyne woorden geloof hechtte.
- Ik wel, mynheer, ik wel, de zaken staen niet al te best; wiens schuld het is, weet ik echter niet, maer er is iemand die stokken in het wiel heeft gestoken en by slot van rekening zal ik het zyn die de gebroken potten zal moeten betalen.
- Maer, ik begryp u niet? wat wilt gy toch zeggen? - hernam De Munck, even onnoozel.
- Wat ik zeggen wil, heer advokaet? dat het misschien nog tyd is, om het gedane kwaed te herstellen; oogenblikkelyk ga ik naer het gerechtshof en dezen nacht slaep ik op de hoeve.
- Doe, zoo als gy verkiest, - antwoordde mynheer De Munck, - zoo gy my niet vertrouwt, dan trek ik my uwe zaken niet meer aen.
Michiel Schevelsteen scheen niet veel naer de woorden des advokaets te luisteren en zonder verder oponthoud verliet hy ook dadelyk dezes kantoor. Zonder verwylen opende de advokaet de ingemaekte kastdeur en de toegeknoopte rok trad uit zynen schuilhoek te voorschyn.
- He wel! - wat heb ik u gezegd? - vroeg hy.
- Lodewyk, - sprak de advokaet, - zoo de pachter heden het gerechtshof niet bezoekt, is alles nog gered.
- Daer zal ik voor zorgen, - zegde de knevelbaerd lachend, - terwyl hy met den wysvinger der rechterhand op het voorhoofd tikte.
- In 's hemels naem, spoed u dan! Spoed u, of wy zyn verloren! - gebood de advokaet en na een stond wachtens voegde hy er angstig sidderend by: - denk er aen, Lodewyk, zoo gy in uwe pooging niet slaegt...
- Ik versta u, - onderbrak hem Borgions, - gy zoudt u zoo min dan ik gaerne verplicht zien op de bank der beschuldigden van het assisenhof neder te zetten, geef my slechts eenig geld en ik sta voor den goeden uitslag in.
- Daer, daer, - deed Mynheer De Munck en hy stak zynen vriend een stuk van twintig franks toe.
In alle haest verliet nu de knevelbaerd het kantoor, terwyl de advokaet nog eenige oogenblikken bleef over en weder stappen; waerna hy insgelyks zyne wooning verliet.
Eene halve uer later, zat Matthias Roefs weder op zynen hoogen lederen pikkelstoel; in plaets van te schryven, leunde hy nu met de ellebogen op het blad zyns lessenaers en terwyl zyne kin in de palmen zyner handen rustte, morde hy:
- Zou die pachter misschien de eigenaer der hoeve van Hoylaert zyn?... Lieve hemel!... Zoo dit waer was... Ha! ha!... ik zal dit onderzoeken... en my wreken... my wreken...
Voor het gerechtshof der hoofdstad strekt zich een tamelyk groot vierkant plein uit; met angstige stappen wandelde de toegeknoopte rok daer heen en weder. Reeds eenige stonden had hy er verwyld, toen hy in de verte eensklaps Michiel Schevelsteen ontwaerde die den hoek der Keizerstraet omkeerde en het plein kwam opgestapt; zonder aerzelen trad Lodewyk Borgions oogenblikkelyk den pachter te gemoet en, wanneer hy dezen op een vyftal schreden afstand genaderd was, hield hy plotseling voor hem stil, terwyl hy hem halfschertsend toeriep:
- Welnu, pachter, het is de tweede mael dat wy heden elkander zien, nog eens en dan betaelt gy een glaesje schiedammer.
De pachter antwoordde niet, maer vergenoegde zich een mistrouwenden blik op den knevelbaerd te werpen, waerna hy zynen weg dacht te vervorderen, doch dit scheen den toekomenden volksvertegenwoordiger niet allerbest te bevallen, want deze plaetste zich nu dadelyk voor Michiel en terwyl hy hem eenigszins scherp in de oogen keek, vroeg by hem schalksch:
- Ho! ho! pachter, wat is dit nu? My dunkt gy zoekt my zonder antwoord te ontloopen.
- Ik heb geen tyd! - zegde de landman, zich gereed makende om verder te stappen.
De knevelbaerd dit ziende verhinderde hem daerin; want hy vatte hem by den arm en sprak:
- Nogthans zegdet gy my daer straks, dat gy my moest spreken, en thans...
- Heb ik geen tyd, - antwoordde de pachter droog weg.
- Gy denkt misschien dat ik u reeds het glaesje schiedammer zou doen betalen? - vroeg de toegeknoopte rok lachend, - gy bedriegt u, pachter, ik heb u slechts twee malen ontmoet en...
- Mynheer, ik moet het u bekennen, maer voor alsnu gevoel ik weinig trek om naer uwe woorden te luisteren, - viel de boer zynen aenspreker in de reden, - myne oogenblikken zyn te kostelyk en ernstige zaken roepen my elders; dus vaerwel!
By het hooren dier woorden liet de toegeknoopte rok eensklaps den arm des pachters los, kruiste zich daerop de armen tegen de borst en zich ten zelfden tyde nog een weinig dichter by den ouderling schuivende, als om hem alzoo den doorgang af te snyden, sprak hy:
- Pachter, gy handelt waerlyk zonderling met uwe vrienden. Rechtuit, ik ook, op myne beurt, moet het u bekennen; maer zonder omwegen,