De Vlaamsche School. Jaargang 7
(1861)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijAlgemeene tentoonstelling
| |
[pagina 167]
| |
wat theatrael; wy stellen ons voor later een breedvoerig artikel aen M. Chauvin en zyne werken toetewyden. M. Col is altyd geestig; zyne Sneeuwballen hebben de aendacht van eenieder op zich getrokken, en de Versche oester is aengekocht voor de trekking. Wy hebben eene aenmerking hooren maken dat de visch niet levendig genoeg was, doch daer wy niet gewoon zyn naer de Vischmarkt te gaen, oordeelen wy daer zeer moeijelyk over. M.C. Claes, van Tongeren, is een jong kunstenaer die zyne ontwerpen in de natuer en het volk kiest, de waerheid zoekt en de realistische school niet volgt. Zyn goede Pastoor die den jongst geborene wiegt, is als schildering en gedacht een overheerlyk tafereel; doch nog liever zagen wy zyn Dorpsgeneesheer. M. Claes zoekt geene schitterende kleur, hy is eenvoudig en zyn toon is harmonievol. M. Claes moet een echt philosoof zyn, te oordeelen naer zyne tafereelen. M. Crabbeels heeft een goed geteekend en wel geschilderd figuer, De vernachting, ten toon gesteld. M. Cornet, Eene dame die haer kind leert breiden. M. Cuypers, bouwmeester van Ruremonde, levert ons een aental werken, en byzonder groote teekeningen. Het ontwerp der herstelling van het gedenkteeken in de XVe eeuw opgerigt in de kerk van Breda, ter nagedachtenis der gaven van Nassau en heeren van Breda, Engelbert I en Jan II. Weinigen tyd geleden, hebben wy met spyt het vernielde gedenkteeken gezien en het doet ons dan thans een waerlyk genoegen te vernemen dat de herstelling aen zulk een kundig man als M. Cuypers is toevertrouwd. Het is op kosten van Z.M. Willem III, koning der Nederlanden, dat hetzelve hersteld wordt. Behalven andere belangryke van 's kunstenaers werken was er op de tentoonstelling eene teekening en een model in hout, de kerk van Vechel voorstellende. Wy halen hier aen het plan A en de doorsnede over de breedte B. even als de beschryving, ontleend aen het belangryk werk De Dietsche Warande, door M. Jos. Alberdingh-Thym. ‘Deze uit geldersche baksteenen, met hardsteenen afdekkingen en verbindingenGa naar voetnoot(1) gebouwde kerk heeft drie beuken, met eenschepig dwarspand; de zijbeuken vormen een choortrans met vijf kapellen: de Lieve Vrouwen-kapel, gelijk 't behoort, ten Oosten, recht achter het hoofdaltaarGa naar voetnoot(2); rechts en links twee groote vijfzijdige kapellen, wier lichten, dank zij de lengte der koorde, die den veelhoek bespant, een schoon licht in trans en zijbeuken werpen; westwaards van deze, ter Noord-en Zuidzijde, twee kleinere kapellen die door eenvoudige middelen, maar met veel stoutheid, de buitenhoofdlijn van het plan charakterizeeren. De kleinere gebouwen (waarin geen kruiswelven zijn aangeduid), rechts en links van het plan, ten Oosten van het dwarspand, zijn de schatkamer en de sakristij. Tusschen de konterforten, tegen de Noord-en Zuidgevels van het kruis zijn de biechtstoelen opgericht. Behalve den ingang door den toren, heeft de kerk twee ingangen in den Westmuur der kruisarmen: daar vindt men ook de gemetselde trappen om meê in de kluizen en triforiën te komen. Zeer oordeelkundig is de vinding der arkade in de oostwanden van dit kruispand: die arkaden namelijk geven toegang tot de zijaltaren, waarachter de genoemde diakonika of sakristij en schatkamer gelegen zijn. Noord- en zuidwaards van den toren liggen de Doopen Uitvaartkapellen, die gemeenschap hebben met de voorkerk, maar bevensterd zijn aan hare westzijde. Even als in de breedte (zie B) is de kerk ook in de hoogte drievoudig:de boogen (arkaden), de galerij (triforium), de lichtbeuk. Die drievoudigheid in de eenheid dezer “materiale kercke” (die de “afbeeldinghe” is der “Heyliger Kercken Godts”) wordt op nog treffender wijze uitgedrukt in de drie hooge choorvensters - de Lucida - boven het hoofdaltaar. Dat outer is in steen uitgevoerd, met rood-groen-zwart marmeren zuiltjens. Onder de mensa ligt het beeld van St-Lambertus in bisschop pelyk plechtgewaad; het outer is gesticht op zijne relieken. De bovenbouw des altaars stelt het bloedig en onbloedig Offer voor. Op de taber- | |
[pagina 168]
| |
nakeldeur ziet men den Zaligmaker, met de H. Hostie in de linkerhand, en zijne rechte zegenend uitstrekkende, - omstuwd van de IV Evangelisten. Maria en Joannes de Dooper aanbidden rechts en links den Heiland (alzoo, gelijk 't behoort, Maria ter Noord- Joannes-B. ter Zuidzijde). In rondverheven beeldwerk zijn weêrzyds van het tabernakel de Bruiloft van Chanaän en het Laatste Avondmaal voorgesteld. Boven de kasse, de Throon, ter expozitie van het Allerheiligste. Eene afsluiting in steen verbindt, in de 2 zijboogen tot op eenderde der hoogte, achter het altaar tot op ongeveer de helft, de 4 zuilen der apsis (outaarwelf) en zondert (gelijk het betaamt) het Heiligdom af van de chooromgang. In de middenarkade verrijst, op de genoemde afsluiting, dus achter en boven het tabernakel, in levensgroot beeldhouwwerk, de gekruiste Christus; onder zijne rechter hand staat Maria, onder zijne linker Joannes de Evangelist. Aan de zijde van Maria is, tegen de zuil der arkade, de H. Kerk voorgesteld, in de gedaante eener gekroonde en genimbeerde vrouw, met den gouden kruisstaf en kelk in de hand; links (ten Zuiden), de treurende, voortaan verslagen Synagoge, met de gebroken lans der oude orde - de slavinne, die der Vrije Vrouwe wijken moest, gelijk het in Abrahams geschiedenis wordt voorbeduid. Het kruis rijst op uit de tinnen van Jeruzalem. Op den afsluitingsmuur der twee andere arkaden staan de Passie-engelen. Tegen deze wanden is in haut-relief eene processie aengebracht van verscheidene, drie aan drie gegroepte Heiligen: Aan de Noordzijde: de vrouwen; Aan de Zuidzijde: de mannen (gelijk het behoort). Vooreerst: Maagden-Martelaressen, Caecilia, Catharina en Barbara, eene Edele Erfdochter en twee Princessen, die, behalven hare hoedanigheid van modellen der hoogste offerwilligheid voor het geloof en de liefde Gods, tevens Beschermster en Vertegenwoordigsters zijn van de edelste den mensch geschonken krachten: Filozofie en Kunst. Met andere woorden: rhetorische logika, muziek en architektuur; ook het Geestelijk Vuur en het Stoffelijk Vuur (Barbara is patronesse der ingeniëurs zoowel als der architekten); ook de overwinning op de valsche leeringe dezer tyd en de goede dood. Ten tweede: Maagden, en wel twee nederlandsche: Lydwina en Gertrudis van Nyvels: patronessen voor Holland en Brabant; eene derde, wier persoon en orde in Nederland steeds bizonder geliefd en beroemd is geweest: de H. Theresia. Ten derde: H. Vrouwen: Elisabeth met St Jan, toonbeeld van het nederig geloof en, naar eene in de Kerk zeer geachte meening, moeder van den zonder zonden geboren profeet des Nieuwen Verbonds; Monica, de moeder der heerlijke boetvaardigheid (Augustinus); Chlotildis, de moeder der moderne beschaving. Ten vierde: nog andere Vorstinnen: Ten spijt der Revolutie zal men toch in het christelijke systeem mogen dulden, dat het de wijding van het Koningschap eerbiedigt: Elizabeth van Hongarije, de kweekster der Liefde in de schoonste Eeuw; Brigitta, Margareta van Schotland: alle drie Weduwen. Ten vijfde: Poenitenten: Maria Magdalena, Maria van AEgypten, Pelagia. Zuidzijde: I, Apostelen en Evangelisten: Petrus, Paulus en Matthaeus. II, Martelaars: Stephanus, de gekroonde protomartyr; Laurentius, de beroemde leviet, St Joris, de krijgsman. III, Leeraars: Gregorius, de patroon der geleerden by uitmuntendheid, Athanasius (de heilige en moedige verweerder der Godheid van den Zoon), Augustinus (van de rechtzinnige leer der genade). Hunne voorbede is in onze duizelende tijd wel noodig. IV, Pausen en Bisschoppen: De H. Pius V (de bestrijder der ketters der XVIe E.), de H. Franciscus van Sales (de bekeerder der verdoolden en stichter der zwakken en vromen), de H. Carolus Borromaeus (de Liefde in het zelfde tydperk). V, Belijders: De H. Joseph (de pleegvader van het Heil der waereld), Benedictus (de pleegvader der westersche beschaving), en Pepyn van Landen (de pleegvader van het Christendom in Nederland). De triforia, die, uit hoofde van den choortrans, ook hier zijn aangebracht, zjin met gebeeldhouwde steenen vercieringen voorzien. De zes choorboogen, die zich in rechte lijn van het Westen naer het Oosten opvolgen, sluiten met een gesmeed ijzeren hek het presbyterium verder van de kerkbeuken af. De 9 choren der Engelen vullen de schilden boven de boogen. En boven de drie apsis-arkaden verrijzen de drie vensters, aan de H. Drievuldigheid gewijd. Zij beelden dit H. Geheim te samen af, en ieder op zich-zelf. De toptracering der drie vensters stelt op symbolieke wijze de Schepping, de Verlossing en de Heiliging door de H. Drieeenheid voor. Het middenvenster ontvangt, in beschilderd en gebrand glas, eene voorstelling van den Vader, Hemel en aarde scheppende, wier verschillende ordenen van geesten en natuurrijken door de voornaamste schepselen zijn vertegenwoordigd. Aan den voet van het venster staan de wapenschilden van onzen H. Vader Pius IX en van Z.D. Hw. den Aartsbisschop van Utrecht. Het venster ten Noorden, ter rechter hand des Vaders, is meer bizonder den Zoon gewijd: boven J. Chr. filius Dei unigenitus, uit den Vader geboren vóor alle eeuwen. De Zaligmaker is voorgesteld tegenover den Vader staande, op wiens borst men de gelijkenis en nimbe van den Zoon ziet, als een zinnebeeld dezer betrekking. Het lager venstervak stelt de Geboorte voor uit de reine maegd Maria. Links van den Vader (ten Zuiden) is het venster van den H. Geest: boven - het Pinxterfeest; daaronder - Maria Boodschap (et concepit de Spiritu Sancto). De figuren in deze vensters zijn van 1 tot 2 ned. ellen groot. Van de verdere bouwdeelen dezer kerk en van den toren in 't bizonder, handelen wij in een volgend artikel. | |
[pagina 169]
| |
Men zal daaruit, hopen we, de gevolgtrekking maken, dat den bouwmeester onzer dagen de schoone taak is wechgelegd eene redelijke hervorming, of eigenlijke herstelling aan de kunst te doen ondergaan en haar eene heerlijke toekomst voor te bereiden. Men zal daaruit kunnen afleiden, in hoe verre de bouwmeester en beeldenaar, wien men de kerk van Vechel, in haar grootsch geheel en met al hare harmonische onderdeelen: glasvensters, altaren, gestoelten, enz. verschuldigd zal zijn, bestemd is aan die toekomst meê te werken; en men zal den Hoog-Eerwaarden Heeren Van Miert, Deken van Vechel hulde bieden, die dat groote werk ter bekrooning bestemd heeft van al wat hij reeds in zijne parochie gesticht heeft.’ Het tafereel van Eugeen de Block: Ik heb dorst gehad, en gy hebt my gelaefd, is een allerliefst stukje, waerin men wederom de ware vlaemsche kleur en het talent van M. de Block terugvindt. De titel schynt ons niet al te gelukkig, doch deze doet niets ter zake, zoo als het spreekwoord zegt. De Lezing, toehoorende aen M.P. Huybrechts, een der ware aenmoedigers der schoone kunsten, (zie bl. 10, 6e jaerg. van de Vlaemsche School), is vroeger door een onzer befaemde vlaemsche letterkundigen beschreven geworden. Het Schaerbeeksche gebuermeisje bevat ook hoedanigheden den meester weerdig en is aengekocht voor de verloting. M. de Block is een der herinrigters en der steunpilaren van de vlaemsche school na 1831, en een dier meesters die aenspraek mogen maken op de dankzeggingen van alle ware tael- en kunstminnaers. Wy hopen weleens de gelegenheid te hebben, onze lezers een van 's meesters werken in plaetsneê mede te deelen. (Wordt voortgezet.) |
|