De Vlaamsche School. Jaargang 7
(1861)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijAlgemeene tentoonstelling
| |
[pagina 160]
| |
Muller; Portret, van Ravel; Vertrek voor de jacht, door Serrure; Overweging, door Somers; Een openbaer Schryver te Smyrna, door Starck; Beek in de Tyroler-Alpen, door Steffan; Liefdadigheid in de 17e eeuw, door H. van Hove; Het graf van Tromp, te Delft; De Wolf, door Verlat; Borstbeeld in marmer (Ecce Homo) door Coureur; Adam van Noort, Borstbeeld in marmer, door J.B. Dielis. M. Ed. Verhaegen heeft ook nog de volgende stukken aengekochtGa naar voetnoot(1): de Boord eener rivier, door de Koningk; Velleda, door Jan Verhas; Meisjes aen den boord eener rivier, door B. Weiser. Wy herhalen het, het juiste getal der voorwerpen is 1331, tentoongesteld door 740 kunstenaren; wy gaen trachten dezelve aen onze lezers te doen kennen, de alphabetische orde van den catalogus volgende en zullen er onze denkwyze over uit drukken, regtzinnig en vry, zoo als de vroegere beoordeelingen door onze medewerkers in het tydschrift verschenen. Het tafereel door M. Accard van Parys, vertoont ons Een heer van het hof van Lodewyk XIII, den dichter Racan geluk wenschende nadat deze laetste aen den koning was voorgesteld. Het onderwerp biedt weinig belang aen, doch de uitvoering ervan is tamelyk wel. Achenbach, leeraer te Dusseldorf, heeft ons een overheerlyk tafereel gezonden; het is wellicht het prachtigste dat wy van hem te zien kregen, en stelt voor Eene opkomende ty; de uitvoering is meesterlyk zoo als hy dit overigens gewoon is. De ty koomt op, de lucht die fiks geschilderd is, is donker, en het water heeft een zwartgeelachtigen toon, die klaer doet zien dat het diepste der zee in beweging is. M.A. Allebé van Amsterdam zendt ons dry tafereelen; het schynt dat die schilder tot de kunstenaren behoort die de doenwyze van Rembrand willen navolgen; wy keuren dit af, daer wy eigenaerdigheid boven al achten. Deze hoedanigheid vinden wy in L. Alma Tadema van Antwerpen. Ziedaer wezentlyk talent, en wy durven zeggen dat het een der goede voortbrengselen is die op de tentoonstelling pryken; het bestuer der maetschappy heeft zulks ook begrepen en het tafereel aengekocht, voor de verloting. Het onderwerp is de Opvoeding der kleinkinderen van Chlodildis en geeft ons een zeer goed gedacht van de geest diens tyds. Wel is waer, wy hadden het figuer dat aen de linkerhand van Chlotildis geplaetst is, edeler gewenscht, doch, in het algemeen, is het werk wys van kleur en samenstelling, en verraedt voor de toekomst, een meester te meer voor onze school. Onze vriend Altenrath heeft dry werken ingezonden: een ontwerp van doopskapel. Het voorfront en de doorsnede, die met veel zorg is gewasschen, is redelyk gelukkig van samenstelling; verder eene samenstelling voor eene gemeenteraedzael, die eenen eigenaerdigen stempel draegt; wy begrypen niet waerom M. Altenrath deze teekening niet heeft ingezonden voor den pryskamp door de Maetschappy uitgeschreven en waerin M. van der Plaetsen van Gent bekroond is, en niet M. van der Straeten zoo als men bladz. 127 heeft gelezen. M. Jules André van Parys heeft twee landschappen ten toon gesteld die zeer wys zyn behandeld en waervoor wy hem geluk wenschen; dezelve zyn waer, goed van schildering en verraden een meesterlyk penseel. Het dal van den molen te Mirthal, geboorteplaets van Karel-den-Groote, door M. Andrea van Munich, is met gemak behandeld, keurig van teekening en grootsch van samenstelling. John Angus heeft gemak van schildering, doch het onderwerp zyns tafereels, is voor den aenschouwer niet klaer; de teekening laet te wenschen. Het tafereel van zyn broeder William, heeft ook hoedanigheden, maer zyn verhael, zoo als het in de catalogus is opgegeven, is vatbaer om verschillende andere titels te dragen. Geest en gedacht vinden wy by M. Antigua van Parys; zyn dag na Allerheiligen, is vol gevoel, en is dichterlyk van opvatting. Het stelt eene moeder voor die op den eersten dag van het zielenoctaef, met hare kinderen kroonen aen het kruis komt hechten, waeronder haer echtgenoot, en hun vader, begraven is. Het oudste der kinderen is vol gevoel en de uitdrukking aendoenlyk. Ware in het algemeen de schildering op de hoogte der voorstelling, wy zouden dit stuk een meesterachtig werk noemen; 's kunstenaers dry andere werken hebben voor ons minder weerde. M. Arndts, van Wiesbaden, heeft eene Boschgodin ten toon gesteld, die wy gerust in het bosch hadden laten rusten. De zomersche dag in Schotland, van M. Hermann Aubel, van Cassel, is aengenaem van toon en fyn van schildering; deze kunstenaer schynt eene andere strekking te hebben dan over het algemeen de voornaemste duitsche landschapschilders, hetgeen men dan hier toch meer opmerkt dan in zyne Moeras. Gilblas die zynen ring terugvindt by Camille, door M. Adolphe Aze, van Parys, is schitterend van kleur, maer er onbreekt geest. De maneschynen aen de kanten van Noorwegen, door M. Knud Baade, zyn slecht geplaetst; zy schynen echter groote weerde te hebben; vooral in no 50 is het onmogelyk het schoone ervan op te merken. Van de plaetsnede van M. Bal zullen wy nu niet spreken, aengezien wy een afzonderlyk artikel over de verschillende gravuren zullen mededeelen. M. Bartholdi, beeldhouwer, van Parys, heeft eene groep gezonden, in brons, voorstellende den Geest in de klauwen van het ongeluk; heeft M. Bartholdi getracht iets ongelukkigs voor te stellen, dan is hy ten volle gelukt. Nu hebben wy M. Baudry, ook van Parys; wy betreuren dat deze kunstenaer zyn talent verspilt om soortelyke werken uittevoeren; wat toch kan de kunst of het schoone erby winnen met dergelyke ontwerpen; volgens ons vernederen zy den kunstenaer die wel andere pligten te vervullen heeft, dan de driften aen te hitsen. Wederom Parys! M. Beaume geeft ons, volgens den catalogus, de bekoring van den H. Anthonius te zien; wy kunnen met deze samenstelling niet instemmen; - zyne dieven en de ezel, ontbreken natuer; echter bekennen wy geerne dat in beide tafereelen, als schildering, veel goeds is te vinden. M.A. Becker van Dusseldorf, stelt ons wat meer te vreden dan de twee vorige kunstenaren; ziedaer twee tafereelen die allergelukkigst van samenstelling zyn, byzonder De avond in de Alpen van Hoberland dat meesterlyk is geschilderd. F. Becker van 's Hage, leverde een Portret dat tamelyk goed geschilderd is. Van Mejufvrouw Beernaert van Brussel, zagen wy twee prachtige tafereelen; beide zyn met veel gemak behandeld, byzonder Een arm van de Dyle. De weide van Everghem is echter ook zeer wys behandeld; het kasteel is goed begrepen, de verschillende plans met hare groene grastapyten krachtig van uitvoering. In een woord, M. Beernaert | |
[pagina 161]
| |
is eene der bekwaemste
TENTOONSTELLING VAN 1861.
de vertroosting. - beeldhouwwerk van alfons bogaerts, plaetsneê van jan verhas. schilderessen die wy op de tentoonstelling aentroffen. H. Bellangé van Parys zond, wy aerzelen niet het te zeggen, twee meesterstukken, vol waerheid. keurige teekening, samenstelling, geest; in een woord, bevattende al wat in de uitvoering van meesterstukken kan betrokken zyn. Men siddert een oogenblik by het aenschouwen van Den veldslag aen den Rhyn, 1795: die officier te peerd is de uitdrukking van hetgeen er in zyn hart kan opwellen. De oude soldaten, het kruid, het terrein, alles, in een woord, is magtig van uitvoering, en bovendien zoo schoon gestoffeerd als men het maer eenigzins verlangen kan. En nogthans, hoe voortreffelyk deze hoedanigheden ook zyn mogen, moeten wy bekennen dat wy liever nog, als waerheid, Het gevecht in de huizen van Magenta bewonderen. Doch bloedt het hert by zulke tooneelen. Het doet ons waerlyk pyn alleen het te gedenken dat men, op onze dagen, nog soortelyke daedzaken, zulke menschenslachting, beleven kan: de Fransche soldaten rigten zich voorwaerts; men kan klaer zien dat het huis voor hun van groot belang is, ook verdedigen de Oostenrykers zich hardnekkig; men ziet niets dan menschen die hunne hoofden tegen eenen regen van ballen zoeken te beschutten. Allen werpen zich naer de groote houten deur die hun den ingang tot het huis geven moet. M. Bellangé heeft zich in dit doek overtroffen: onder alle oogpunten zyn beide werken grootsch behandeld, en geven ons een gedacht van de welverdiende faem die de kunstenaer bezit. J. Bellel van Parys heeft dry werken geleverd; het zyn koolteekeningen die goede hoedanigheden bevatten en stellen voor Eene Caravaen in de woestyn, Gezigt genomen in een park, en nog eene Caravaen door de bergen van Sadouré trekkende, om zich naer Boussada te begeven. Ch. Bendorp's in tyd van vrede, is een tafereel dat ons vooruitgang te kennen geeft, iets dat zich by ieder werk dezes schilders opdoet. M. Knud Bergslien van Dusseldorf, heeft ons Het inwendige van eene hoeve in Noorwegen gezonden, dat goede hoedanigheden bevat. M. Bevernaeye van Audenaerde, eene Bedevaert uit de streken van Audenaerde. Als | |
[pagina 162]
| |
kleur is het een zeer verdienstelyk werk; het hoofd van een grysaerd is voortreffelyk. Dat M. Bevernaeye op het ingeslagen pad voortgâ; dat hy met moed arbeide en buiten twyfel zal hy dit gemak, die losheid bekomen, welke de befaemde meesters kenschetsen. M. Biard's volksfeest in de omstreken van Parys, is van weinig weerde; er ontbreekt byzonder dat wat de hoofdzaek van den kunstenaer uitmaekt: gedacht, geest. M. Jos. Biemans van Antwerpen, heeft eene penteekening ten toon gesteld, die, als liefhebbery, hoedanigheden bezit. Wy gaen tot M. Bilders, van Amsterdam, over die ons twee Hollandsche landschappen levert; de teekening laet eenigzins te wenschen over, maer de schildering belooft een meester; - vooral de dieren zyn breed behandeld. De vrouw van den bevelhebber, door Billardet, is eene samenstelling van weinig gewigt; wy zien liever zyn Portret dat prachtig is van teekening. Wy begrypen niet hoe een kunstenaer zynen tyd kan versnippen met een werk zoo als dat van M. Billoin. De verboden roman, door M. David Bles uit 's Gravenhage, is een tafereeltje vol geest. Het is een zeer aengenaem kabinetstuk; M. Enthove is er de gelukkige bezitter van en wy twyfelen niet of bovengemelde heer heeft er menig genoeglyk oogenblik voor doorgebracht. Het schynt dat er vele schilders zyn, die zich in Noorwegen eene tent slaên en er voortreffelyke werken voortbrengen, getuige wederom hiervan een landschap van M. Bodom, van Dusseldorf, dat vol waerheid is; de lucht is buitegewoon goed gelukt. M. Bogaerts is een jeugdig doch veel belovend beeldhouwer van Antwerpen, van wien wy reeds vroeger gewaegden. De vertroosting, groep in pleister, is schoon; wy deelen dezefve op (bl. 161) in plaetsnêe mede; daer zullen onze lezers beter over dit stuk kunnen oordeelen dan dat wy het hier zouden beschryven. Men ziet dat M. Bogaerts byzonder aen de bronne der grieksche beeldhouwery put. Ofschoon lief en fyn van samenstelling en uitvoering, is zyn werk toch grootsch, het is zedig behandeld en verdient eene plaets op eene wandeling, even zoo goed als in eene zael, waer het ook altyd eene aengename versiering maken zal. Deze hoedanigheden schynt M. Bogaerts byzonder te betrachten, zulks zal men gereedelyk moeten opmerken in zyne prachtige bronzen groep, voor uerwerk bestemd, even als de kandelaren, en het kleine groepken no 96. M. Bogaerts heeft byzonder onze aendacht, op zyne werken in brons ingeroepen omdat zy ten onzent tot eene nieuw slach van versieringen behooren. Indien de kunstenaren algemeen begrepen de kunst aen de nyverheid toe te passen, dan zouden wy ons land niet opgepropt zien met vreemde voortbrengselen die zeer dikwyls weinig of niets beteekenen. Dat M. Bogaerts voortga op den door hem ingeslagen weg, en wy verzekeren hem dat hy zich, zoowel onder het zedelyk als het stoffelyk oogpunt, eene schoone toekomst zal zien ontsluiten. Waerlyk hy bepaelt zyne kunst niet tot aengename wereldsche voortbrengselen, maer wy hebben het genoegen gehad zyne godsdienstige werken te zien, en deze ook zyn van geene verdiensten ontbloot; wy teekenen onder anderen aen zyne beeldjes voor eenen predikstoel in ogivalen styl, waeraen wy, by eene andere gelegenheid, welligt eenige regelen zullen aen toewyden. M. Böhm, van Yperen, heeft een landschap ten toon gesteld, dat vol dichterlyk gevoel is, en een eigenaerdigen stempel bezit; iets wat alleen den kunstenaer weerde geeft. Wy hopen dat M. Böhm zyne individualiteit zal bewaren; zyne schildery is de schoonste tegenhanger der zoogezegde Realistische school, dien men maer aentreffen kan. M. Boll, van Dresden, leverde ons eene party boomen, en M. Bolt, van Arnhem een landschap in Gelderland. M. Boon, van Antwerpen, een Portret. Het begin der loopbaen van een kunstenaer en de Offerande aen den ingang der kerk, van M. Boser, van Dusseldorf, zyn zoo als naer gewoonte, frisch en aengenaem van toon, en doen ons zien dat men zich in Duitschland meer en meer op het koloriet toelegt; - eene les voor menige vlaemsche schilders. De twee tafereelen van M. Boulanger, van Gent, zyn zeer pryzensweerdig, byzonder zyn kasteel der graven van Vlaenderen. M. Boulenger van Brussel is niet gelukkig; maer M. Bource van Antwerpen is uitmuntend. Die schilder heeft zich ditmael overtroffen, byzonder in zyne onrustige vrouw. Dit doek is vol waerheid, vol geest; bovendien is het fiks geschilderd; in een woord het is een der beste der tentoonstelling. Wy getuigen het volgeerne, M. Bource weet het hert te treffen, natuerlyk te zyn, en daerenboven het dichterlyke te behouden, dat de kunstenaer nooit mag verwaerloozen. Het vertrek voor de groote vischvangst is van grooteren omvang, en bezit, over het algemeen, de schoone hoedanigheden van het eerste. Doch wy bekennen dat wy dit eerste meer lief hebben. Evenwel moet het bestuer der maetschappy ons gedacht niet hebben gedeeld, want zy heeft het tweede voor de verloting aengekocht. Gelukkig hy die het winnen zal! De terugkomst van den visscher is eveneens overheerlyk. Waerheid, eigenaerdigheid van ontwerp, van schildering en samenstelling, zyn zoo als wy hebben gezegd, de kenmerken van Bource 's talent. Oud leerling der Akademie van Antwerpen, strekt deze kunstenaer onzer school tot eer. Hem wacht eene schoone toekomst. (Wordt voortgezet.) |
|