Pro justicia! - Zoo luidde het opschift; dit was geen vlaemsch, en al wat op die twee woorden volgde, was zoo onverstaenbaer als het opschrift zelf. Lambrecht, Barbara en Goele bezagen elkander alsof zy zeggen wilden:
- Verstaet gy het?
Maer, jawel! daer bleef het by: niemand sprak een woord, want niemand hunner, ofschoon allen goed lezen en schryven konden, verstond den inhoud van het zonderling papier.
- Pro justicia! - morde Lambrecht, - pro justicia! - wat mag dit beteekenen? Zeker zal het fransch zyn en die tael versta ik niet.
Op dit oogenblik kwam Hans, die zich achter de hoeve had begeven, ylings toegeschoten.
- He! Lambrecht! - riep hy, - kom eens zien hoe dit klein manneken, met zynen grooten appelgroenen rok over het veld loopt, het is byna of hy iets van de hoeve had medegenomen, zulke haest heeft hy om zich weg te maken; hy denkt misschien dat wy hem zullen achtervolgen. Kom eens zien, Lambrecht!..
- Pro justitia! - mompelde de knecht, terwyl hy zich onophoudend het achterhoofd krabde, en zonder acht te slaen op de woorden van den kleinen verkenshoeder, trad hy met Barbara en Goele de wooning binnen.
Des avonds vertelde men in het dorp dat de hoeve van Michiel Schevelsteen door het gerecht zou verkocht worden.
Zoo als men het zich wel kan inbeelden, was Lambrecht dien dag niet te huis blyven zitten. Hy moest het raedselwoord van dit geheim, dat hem hevig verontrustte, kennen. By den veldwachter, met wien hy nog al goed bevriend was, had hy de verklaring daer van gaen opzoeken. Deze, ofschoon dan toch ook al geen fransch kennende, verstond zich zoo wat aen rechtsvormen, en daer hem alreeds iets van de zaek ter ooren gekomen was, verhaelde hy al spoedig den knecht van Michiel hoe het met dezes zaken gelegen was.
Des anderendags, 's morgens reeds vroeg, begaf hy zich naer Brussel om zynen meester over het gebeurde te verwittigen. Het verhael des knechts verwonderde Michiel niet weinig, en te recht; want dagelyks was hy Mynheer Theodoor De Munck, zoo als deze hem bevolen had, gaen spreken en telkens had de advokaet hem met de hoop op eenen goeden uitslag gevleid. Nu wist hy echter niet wat denken. Van Lambrecht vergezeld, begaf hy zich naer de wooning des rechtsgeleerden en verzocht dezen hem dit raedsel te ontsluijeren. Mynheer de Munck liet den pachter vry uitspreken, en toen hy ophield, zegde hy lachend:
- Zoo, zoo, Mynheer Frederik Straetman, gy speelt daer een aerdig spel, een spel dat u duer zou kunnen kosten.
- Welnu? - vroeg Michiel.
- Het recht is altoos voor u, pachter, - antwoordde Mynheer De Munck; - doe slechts zoo als ik u bevolen heb: kom my dagelyks spreken. Tot de inbeslagneming der hoeve heeft Frederik Straatman geen recht; dit alles is slechts een middel dat hy gebruikt om u den schrik op het lyf te jagen; ik verzeker u dat de hoeve niet zal verkocht worden, te meer hy heeft van het gerechtshof geen oorlof tot onteigening bekomen.
Meester en knecht verlieten nu, een weinig meer gerustgesteld, de wooning des advokaets; de pachter begaf zich naer het Wit Peerd, in de Vincketstraet, en Lambrecht spoedde zich terug naer Hoylaert, met de groetenis van Michiel voor dezes kinderen.
Eenige dagen later verscheen er in het dorp een man met toegeknopten rok en langen knevelbaerd, niet slecht aen eenen buiten dienst gestelden officier gelykende. Deze vertelde in de herbergen, aen allen wie het hooren wilden, dat hy goed wist hoe het met de zaken van Michiel Schevelsteen gelegen was en dat de hoeve niet zou verkocht worden.
In het dorp baerde de lange afwezigheid van Barbara en Goele's vader niet weinig verwondering; ook maekten de dorpelingen allerhande gissingen. Eenige hechtten geloof aen de woorden van den toegeknopten rok en dachten dat de hoeve van Michiel Schevelsteen niet zou verkocht worden; doch het meestendeel namen de woorden van Lodewyk Borgions, - want de toegeknopte rok was toch niemand anders, - voor louter grootspraek en veronderstelden dat het slechts gezegden waren van iemand die meer wilde vertellen, dan hy wezentlyk van de zaek wist. Want waerom toch had men anders de hoeve te koop gehangen? En ook waerom was Michiel Schevelsteen zoo eensklaps uit het dorp verdwenen, zonder dat iemand wist waerhenen hy zich begeven had? Dit alles gaf den dorpelingen ruime stof tot praten en iets dat daertoe nog meer bybracht, was dat Tiste Raeymakers, Hendrik Baetes, Giede Stockmans en Karel Wagemakers, die als byzondere vrienden des pachters bekend waren en dan ook meer van dezes zaken dan al de andere schenen te weten, zich reeds eenige halve woorden hadden laten ontvallen; ook werkte dit niet weinig mede om de gezegden van den knevelbaerd te doen in twyfel trekken. Iets waerin allen overeen stemden, was te verklaren dat de lange afwezigheid des pachters hun hoogst onwelvoeglyk voorkwam.
- Lambrecht zit alleen op de hoeve met Barbara en Goele, - zegden de dorpelingen, - alle dry zyn jong en niemand is daer om op hunne handelingen te waken. Lieve hemel! wie toch zal zeggen wat daer omgaet?
De boerenmeiskens praetten ook; in het openbaer zegden zy wel niet veel, maer wanneer zy by elkander waren, dan gaven zy ook des te meer aen hunne tongen den vollen teugel en dan klapten en babbelden zy, als recht snaphaentjes dat zy waren. Kwaed zegden zy echter van de twee zusters niet, haer gesnap kwam alleen hier op neêr:
- Barbara en Goele zullen nog moeijelyk aen eenen man geraken, en toch is het wel ongelukkig; want de twee zusters zyn inderdaed deugdzame meiskens. Maer zoo zes weken met den knecht alleen op de hoeve te zitten! Lieve hemel! wie toch is daerby in staet zynen goeden naem te behouden!
De boerenknapen rookten des avonds na het avondmael als gewoonlyk hunne pyp, dronken des zondags een goed glas bier, kegelden of schoten met pyl en boog op de wip of naer den doel en zegden niets, of, zoo het somtyds al eens gebeurde dat zy voor eenige oogenblikken hunne ernstige bezigheden staekten en hun dan eens een woord ontviel, dan was het:
- Lambrecht heeft gelyk, hy moet weten wat hem te doen staet; hy heeft het in der waerheid toch zoo slecht niet voor.
Ook gebeurde het wel eens dat somtyds een der knapen daerop antwoordde:
- Zoo ik my in Lambrechts plaets bevond! Lieve Hemel!....
Maer dat was ook al; want dan vatten ook allen hunne glazen in de handen en ieder dronk een goeden teug waerna de pylen weêr spoedig de lucht invlogen dat er de boogpezen af snorden.