De Vlaamsche School. Jaargang 7(1861)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Horatius en Lydia. (IXe Ode, IIIe boek.) horatius. Als du teêr mij hields omslingerd, Even als den olm de wingerd, Als geene andere armen dijnen Hals omkransten, dan de mijnen, Was ik zaliger, gewis, Dan der Perzen koning is! lydia. Als voor mij dijn herte blaakte, Dijner liefde lust ik smaakte, Als der blonde Chloë kussen Dijne vlam niet mochten blusschen, Klonk voor mij dijn lied: de faam Prees, als Ilia's, mijnen naam! horatius. Thans houdt Chloë mij gekluisterd, Naar wier zang mijn herte luistert; Heerlijk tokkelt zij de snaren, Chloë met de blonde haren! Ja, zoo 't offer welkom waar', Gave ik 't leven, blij, voor haar! [pagina 36] [p. 36] lydia. Kalaïs, uit Thurium stammend, Zoeter, warmer liefde vlammend, Kalaïs bemint mij teder, Hem bemin ik vurig weder: Tweemaal sterf ik, onvervaard, Zoo de Park zijn leven spaart! horatius. Zoo zich de oude band hersnoerde, Venus ons in 't juk hervoerde, Zoo mijn deurken openstonde, Niet voor Chloë, voor de blonde, Maar voor Lydia alleen, Thans mij liever dan voorheen?... lydia. Is hij schoon en glansomgeven, Bist du licht als kurk, en even Wild, opvliegend als de golven - Gansch in dijne min bedolven, Wil ik, trouw in lief en lij Leven, sterven, ja, met dij! Frans de Cort. Vorige Volgende