De Vlaamsche School. Jaargang 7
(1861)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Paulus verontweerdiging.De hiernevensgaende plaet, voorstellende Paulus verontweerdiging by het zien van de afgodery in Athenen, is als etsing en zamenstel het werk van den heer Jos. Declercq van Gent, leerling by de koninklyke Akademie te Antwerpen. Deze prent verdient onze aendacht onder meer dan een opzigt, maer vooraleer ons met dezen jongen kunstenaer en zyn werk bezig te houden, laet ons een vlugtigen blik werpen over de houtgravuer in het algemeen. Laten wy ons door geene begoocheling streelen en bekennen wy regt uit dat deze tak der kunst hier te lande tot een deerlyke rol vervallen is. Als men nadenkt wat voortreffelyk middel de houtgravuer is om de kunstwerken onder het volk te verspreiden en wat voordeel zy onder dit oogpunt heeft op de kopergravuer, dan kan men niet begrypen, hoe zy tegenwoordig byna geheel en al, ten nadeele van de kunst, aen de nyverheid is afgestaen geworden. En inderdaed, wat is de taek onzer schaersche houtgraveurs die aen de kunst zoo nuttig zouden kunnen wezen? Hunne hoofdbezigheid bestaet in het bereiden van vignetten, titelplaetjes voor boekwerken en waertoe maer twee dingen vereischt worden: spoed en goede koop. Ook wat armzalige krabbery, wat barbaersche moordery van den omtrek, van de teekening in het algemeen - en in één geval, slechts toont men zich behendig, dat is, als men de verknoeide teekening onder statige plekken verbergt, welke plekken dan den naem van bruin of schaduw verkrygen. Myne beweering is niet overdreven, ik neem tot staving de meeste houtgravuren die met den naem van een Brown of een HemeleerGa naar voetnoot(1) niet geteekend zyn. Wat moet er van dien armen tak der kunst geworden, wiens behoorlyke beoefening niet weinig zou bydragen tot de verlichting en verfyning van den kunstzin onzes volks. Zie maer eens op naer Duitschland, en bemerk wat hemelsbreed verschil er bestaet tusschen onze en hunne wyze van de besprokene gravuer te aenschouwen en uit te voeren. Bezie, by voorbeeld, eene der platen van Schnorr's gewyde geschiedenis, de eene of andere fantazy van Rethel en ontevrede zynde over hetgeen in dit vak hier gebeurd, zult gy zelf uitroepen dat veel van hetgeen ten onzent bestaet oneindig te wenschen laet. In die duitsche gewrochten ontwaert gy, wel is waer, die kopergravuer naboetsende zwarte tinten niet of wel eer die plekken, maer daerentegen hebt gy in de prent hetgeen in de etsing ook kleur mag genoemd worden. Hoe gewetensvol, hoe nauwkeurig heeft het stift elken vorm van het lichaem begrepen en geëerbiedigd; onder die plooijen is het wel een arm die zich beweegt; onder dat kleed is het wel eene levende borst die klopt. En over het algemeen, hoe ideael, wat leven, wat vernuft in die ootmoedige blaedjes die het volk voor eenige kreutzers koopt. Maer ook is de byval dier werken ongehoord, geen man uit het volk die zynen Schnorr, zynen Rethel of zynen Richter niet kent. In België zelfs is de byval van die uitgaven ingedrongen en de gretigheid waermede dezelve hier onthaeld worden, bewyst dat dergelyke uitgaven op belgischen bodem ontstaen, vollen byval zouden vinden, en dat ons volk, even als het duitsche, lust zou vinden in het lezen dier geschiedenissen geschreven in beelden en tooneelen. Maer om gewrochten als die van Schnorr, Richter, enz. te vertolken, is het niet genoeg plaetsnyder te zyn, men moet een uitmuntend teekenaer wezen, een grondig begrip der compositie hebben en wel geleerd zyn in de anatomie, zoo als een Gaber of een Hübner en zoo veel andere. Wat verschil tusschen dergelyke artisten, en de eenige jonge lieden, hier te lande, die, na de elementen der teekenkunst geleerd te hebben, niets doen dan snyden, snyden zonder eigentlyk te weten wat, en die er zelfs niet eens aen denken tot eer te verstrekken aen hunnen naem en aen hun land. Het was ons dan zoet het initiatief van den heer Jos. Declercq te vernemen, die terwyl hy de houtgravuer uitoefent, zich der studie van de teekeningen, den zamenstel met volharding toewydt. Het figuer van den H. Paulus is van zyne opvatting, teekening en etsing, en wy moeten hem over dien eersten stap in de baen die hy zich heeft voorgeschreven, geluk wenschen. Er is gevoel, teekening, kleur in; hy volharde. Wy vernemen dat de heer Jos. Declercq zyne studiën gaet voortzetten by de beroemde akademie van Munchen. Wy wenschen hem goede reis en durven hopen dat hy, by zyne terugkomst, het vertrouwen dat wy in zyne toekomst hebben, zal eer aendoen. Jos. Cauw..... |
|