er in de eerste jaren van zyn verblyf te Amsterdam niets van hem in druk verscheen, vooral wanneer men daerby zyne byzondere produktiviteit van later in aenmerking neemt. Hy had zich dan ook geen gemakkelyk veld ter bearbeiding gekozen. Hy wilde der schoonheid hare verlorene regten op het tooneel trachten terug te geven. Hy peilde de oorzaken zoowel als de gevolgen van het verval van ons tooneel. De schuld, zoo dikwyls alleen geworpen op den geest der nieuwere schryvers lag dieper. Te lang waren publiek en auteur aen conventionele regels gebonden geweest, te lang had men met het woord eenheid geschermd en die eenheid zelve op de bekrompenste wyze opgevat, te lang hadden schoon rollende dichtregelen ten purperen, maer afgesleten mantel verstrekt van onbestaenbare karakters, onnatuerlyke toestanden; de bekrompen opvatting van nationaliteit en godsdienst bragt het hare by, om wat slechts gezwollen was, voor verheven te doen gelden. Daer werd gezocht naer wat anders, neen, gezocht niet, met gretigheid werd aengegrepen wat door den vreemde werd voorgehouden. Waerheid wilde men, men greep naer de werkelykheid, en het ideale, zonder hetwelk alle schoonheid ondenkbaer is, werd verworpen. De halve goden, zoogenaemde halve goden, waren van het piedestal neêrgestort - men wilde menschen zien; die eisch was billyk, maer men ging verder, ze moesten menschen van gelyke beweging als wy zyn, en toch.... iets byzonders vorderde men, het alledaegsche alleen kon niet boeijen. Wat bleef over dan in plaets van den mensch te idealiseren, de menschelyke trekken te overdryven en dus wangestalten te scheppen, en ziedaer die reeds van afzigtelyke boosheid en ellende op de planken gebragt, die de zenuwen schokte, doch hart en hoofd ledig liet.
Deze toestand van het Nederlandsche tooneel had vooorzeker veel overeenkomst met die van het theater ook in het Buitenland, alleen bestond er dit groote verschil, dat althans elders de wansmakige producten nog dragelyk werden gemaekt door talentvolle tolken, - de Nederlandsche tooneelspeler echter gevoelde zich maer al te zeer te huis in die wereld van platte, ja dikwyls geene werkelykheid. Met Majofski en Westerman waren de laetste tydgenooten van Wattier en Snoek verdwenen, en wat daer voor in de plaets was gekomen mogt nog iets doen hopen voor de toekomst, het was deels bedorven door de uitgediende traditie van een vroegeren tyd, deels door eene onbeschaefde menigte, die slechts in de handen klapte zoo ze, als in een spiegel haer eigen beeld terugzag, want, had de heffe des volks steeds met te veel kracht in onze schouwburgen hare stem verheven, onverdraeglyk werd het sinds het beschaefde publiek zich meer en meer onttrok.
Schimmel liet zich door dat alles niet ontmoedigen, hy vond nog by enkele acteurs talent en smack, hy had behoefte om de scheppingen van zynen geest voor zyne oogen te zien leven, hy had een krachtig bewustzyn van hetgeen het tooneel op het volk zou kunnen werken, en het was den 17 april 1847 dat in den grooten Amsterdamschen schouwburg de opvoering van zyn eerste drama, Twee Tudors, plaets vond. Slechts een klein publiek was opgekomen. De auteur was ook nog alleen by zyne vrienden gunstig bekend. De uitslag was echter niet twyfelachtig, het publiek was opgetogen, en ook letterkundigen van naem erkenden dat de jeugdige auteur veel aenleg had. Wel is waer kon men niet loochenen, dat de karakterschildering nog eenigzins zwak was en een paer van de indrukwekkendste tafereelen wat sterk aen groote voorgangers herinnerden, doch er was gang en gloed in, twee hoofdvereischten voor het drama.
Aengemoedigd door zyn eerste succes werd reeds den 7 december van hetzelfde jaer Joan Wouters te 's Hage in den koninklyken Nederlandschen schouwburg opgevoerd, en wel voor een talryk publiek en met eenen byval, zoo groot als Schimmel nimmer naderhand op het tooneel heeft mogen te beurt vallen. Het is waer, het nationale element bragt daertoe niet weinig by, en het publiek, medegesleept door de fiksch geteekende en belangwekkende situatiën, door de fraei geversificeerde episoden, vergat dat de vrouwenfiguer geheel is mislukt en ook hier maer al te vaek gezwollenheid voor verheffing in de plaets treedt. Toch was er groote vooruitgang te bespeuren. De toestand tusschen Wouters en zyn vader la Cerda, hoewel niet altyd even natuerlyk, geeft aenleiding tot treffende tooneelen, en het geschetste beeld van Willem den Zwyger getuigt van degelyke historiekennis.
Nu was de naem van Schimmel bekend door het gansche land. Joan Wouters werd overal opgevoerd en overal toegejuicht. De Rederykerskamers, die zich, op hare wyze, ook ten doel hadden gesteld om het Tooneel te verbeteren, zochten hem op, en dit gaf aenleiding tot de vervaerdiging van het dramatische tafereel Gondebald, dat door de Amsterdamsche Rederykerskamer Achilles met grooten byval werd gegeven, hoewel het stuk niet in staet is des auteurs roem duerzaem te verhoogen.
Daerop liet hy in den koninklyken Nederlanschen schouwburg weder een drama, Giovanni di Procida, opvoeren. Was de acteur, die de titelrol vervulde, hoe begaefd ook, voor dien zwaren post niet berekend, - ontbrak het der beide actrices voor de zoo krachtig geteekende, doch zoo ligt te sterk geprononceerde vrouwenkarakters, aen fynheid, - dit is zeker dat alleen achting voor den schryver het drama voor een openlyken val behoedde. En toch, nu eerst had de auteur eene aenmerkelyke hoogte bereikt, geen zyner vrogere scheppingen was aen den Procida in innerlyke waerde gelyk, in geen enkel heeft hy de karakters en het gronddenkbeeld zoo conséquent volgehouden.
Oranje en Nederland, eene episode uit het leven van prins Willem III, verscheen kort daerop. Het was niet bestemd om veel van zich te doen spreken, het is van kleinen om vang, het deed echter algemeen genoegen, en is in een fikschen pikanten prozastyl geschreven.
De yverige auteur vertaelde vervolgens Louis XI van Casimir de la Vigne, voor het Amsterdamsche tooneel, waer het stuk fiasco maekte, hetgeen te wyten was voor een groot deel aen het ellendige spel, - voor een ander deel echter ook aen de huichelachtige vrome woorden, Lodewyk in den mond gelegd, die het publiek als profanie in de ooren klonken. Toen echter later dit prachtige drama, een der beste die de fransche school immer heeft voortgebragt, door heeren Rederykers, zonder theatralen toestel of costumen, maer met uitstekend talent werd voorgedragen, toen was het succes zoo volkomen, dat het een jaer daerna, by een bezoek van Z.M. den Koning, als keurstuk der Kamer, moest worden opgevoerd, terwyl het ook nog onlangs, by de voorstelling op het tooneel en gecostumeerd door heeren dilettanten en acteurs, voor een talryk auditorium met byval werd herhaeld.
Had het groote publiek Schimmel tot hiertoe het meest toegejuicht in de envolmaekste produkten, gedeeltelyk lag dit aen de