dening uitgaen, waerby voortaen niemand in zyn seminarie zal aenveerd worden, of hy zal bewyzen moeten geven van grondige kennis in de tale des lands.
Weemoedig stelt men zich de vraeg voor, wat de toestand zou zyn onzer letterkunde, indien sedert 1830 in Vlaemsch-België het onderwys vlaemsch ware geweest? Indien de geesten niet aenhoudend zich hadden gevoeld afgetrokken van innigere werkzaemheden door dat herhaeld zich werpen in de worsteling voor de regten der tael? De beweging heeft echter te krachtig op de individuën ingewerkt, dan dat zy in hare speciale vlaemschheid zich niet scherp zou afgeteekend hebben, ze moge al eens verstrooid zyn geworden waer ze zich al te vurig veropenbaerde. Doch het groote uitwerksel dier beweging is voor de toekomst niet verloren, en wat ook die toekomst aen het vaderland bespaert, de dagen van miskenning van eigene tael staen roemryk gewroken te worden door de zonen van Vlaenderen.
Het onderhavig tydvak hoorde reeds het voorspel dier toekomstige krachtvolle muziek. Wy zullen echter by die proeven niet stilstaen, daer het gewaed waerin ze zyn gehuld, buiten het bereikligt dezer beschouwing.
Wat zich bepaeldelyk aen ons onderzoek voordoet, behoort tot de poëzy - roman en gedichten. Met genoegen stippen wy aen dat de vlaemsche roman, die in hoeveelheid steeds toeneemt, tot nog toe aen die overzinnelykheid ontsnapte, waermede de litterarische voortbrengselen van gelyken aerd by andere volkeren maer al te vaek besmet worden. Deze eigenaerdigheid, by een toenemend belang van het publiek, is een treffend verzet tegen degenen die, voor het tooneel meer losheid besprekende, den beschavenden kant der letterkunde in de schaduw trachten te stellen. Ingezien deze rigting in de romanlitteratuer mag men met volle regt betrouwen dat de schryvers, geheel zich zelven blyvende, met elkander zullen wedyveren om die schoone typen te scheppen, waerop elk mensch van smaek zoo gaern de kroon stelt. Daertoe zyn reeds gelukkige proeven geleverd; en waerlyk het zou niet moeijelyk geweest zyn, ook ditmael een roman aen te wyzen der aenmoediging van het Staetsbestuer waerdig; dit mogen de gewrochten getuigen, van Conscience, D. Delcroix, P. Ecrevisse, L. Gerrits, Sleeckx, de twee Sniedersen, E. Van Driessche, J. Van Rotterdam en van anderen. De gebondene styl heeft echter in dit tydperk zulke schoone paerlen geleverd dat, na nauwkeurige vergelyking, aller overtuiging was de eer aen deze moest toegewezen worden. Met genoegen werden de dichtbundels beoordeeld van vrouw Courtmans, geboren Berchmans, De Cort, Dodd, Geselle, De Geyter, Nutten (?). By nadere overweging bleef het oordeel hangen tusschen de Levensbeelden van Jan Van Beers en de twee werken van den onlangs ontslapen Prudens Van Duyse Artevelde en Nazomer.
Het bundel getiteld Jongelingsdroomen, van den eerste, ofschoon als vyfde druk met de nieuwe uitgave der Levensbeelden versmolten, mogt in geene aenmerking treden, als afzonderlyk behoorende tot het vorige vyfjaers tydperk. Ook het gedicht Martha, van denzelfden schryver, ongemerkt de kwestie van oorspronkelykheid, moest op zyde gelegd worden, als zynde buiten het land gedrukt en uitgegeven. Op dit punt heeft de kommissie, door den mond van haren voorzitter, hare bedenkingen aen M. den minister van binnenlandsche zaken voorgedragen, die ze met belangstelling ontvangen en zoodanig befaemd heeft, dat wy mogen betrouwen deze beperking te zullen zien verdwynen. Inderdaed het kan eenen schryver maer tot grooter eer strekken, dat zyne geestesgaven ook over de grenzen des lands worden hooggeschat en aengemoedigd, en hy dus in den vreemde eene belooning vindt, welke onzen verdienstelyksten mannen maer al te vaek by eigen volk geweigerd wordt.
De oordeelvelling tusschen werken, waervan geest en toon zoo zeer van elkander verschillen, moet ernstige moeijelykheden opleveren. Indien populariteit by alle standen, indien geestdriftige toejuichingen van wege de keur van Nederlands vrouwen, indien het ruim vertier van elkander snel opvolgende uitgaven, indien alle deze uiterlyke betoogingen ten gunste van eenen mededinger den regter leiden moesten, dan ware er geene genade voor de laeste gezangen van eenen dichter, wien geheel Nederland, en vooral de vrouwen, het verwyt doen stroef te zyn en betrekkelyk duister. De dry bundels toch zyn de getrouwe afspiegeling der beide individualiteiten, zoo als men sedert lang Van Duyse en Van Beers kende. Deze heeft zich een dichtsoort uitgekozen, waer het teder gevoel, de hartelykheid in voorheerscht. Gering, alledaegsch is zyn onderwerp; doch steeds gelukkig in de keus ervan, weet van Beers, by kieschheid en sierlykheid van uitdrukking, de aendacht van den lezer of aenhoorder zyner gedichten, die by het goed opzeggen zoo tooverachtig uitwerksel hebben, trapsgewys te bewegen en meê te slepen. Hy weet tot in de geheimste schuilhoeken van het menschelyk herte den weg te vinden en het loon der kunst af te dwingen - een traen.
Zelden gaet hy buiten het vak, volkomen gelyk met het genre in de schilderkunst.
De Stoomsleper evenwel bewyst, dat het geene onmagt is tot hoogere vlugt, die Van Beers in een zoogezegden meer nederigen kring houdt.
De gewrochten van Van Duyse zyn een schakeersel van de meest verschillende aendoeningen, uitgestort in de meest verschillende dichtsoorten. Satyre en vriendschap, Idyle en huislyk geluk, vaderlandsliefde en wereldburgerschap, ze zyn het kort begrip van het dichterleven eens mans, wiens ligt bewegelyke geest onophoudelyk de dadelyke indrukken, de meest uiteenloopende gedachten botvierde. Van Duyse bezit al de hoedadigheden van den improvisator: vlugge dichterlyke opvatting, overvloed van uitdrukking, een ontzachlyk geheugen zoo voor het stoffeeren van een tafereel als voor het vinden van het rym.
Zoo een geest moet groote schoonheden aen groote gebreken paren. Grootsch in zyne opvatting, schildert hy zwierig en breed, en stort en klavert hy voort over de steilste-hinderpalen. Maer hem ontbreekt de vastheid van karakter om onverstrooid zyn' weg voort te zetten: wat hem voor de voeten komt, houdt hem soms meer bezig dan het doel zyner bestemming. Zoo is men zelden voldaen by een gedicht van eenige uitgestrektheid, al vindt men er altyd den meer dan gewoonen dichter in, den ruimen taelkenner, den meester in de versbouwkunst. Waer hy enkel dichter moet zyn, weet hy zyne geleerdheid niet te verbergen, integendeel doet hy ze gaern uitschynen, doorgaens ten nadeele, nooit misschien ten gunste van des lezers voldoening. Van Duyse is meestal dichter door het hoofd, Van Beers is het geheel door het hert; deze is ryker aen gevoel, gene is ryker aen gedachten. Enkelen malen kan Van Duyse het hoofd doen zwygen voor het herte, namelyk wanneer hy zich in den huiselyken kring opsluit en de wereld vergeet voor gade en voor kroost. Zynen Nazomer had hy met voordeel kunnen besnoeijen, terwyl men noode eene bloem uit Van Beers lieflyken ruiker missen zou. Van Duyse's verscheidenheid moet hem nogtans tot eene verdienste aengerekend worden, als bewys van den veelomvatteden dichtelyken geest, die hem bezielde. Van Beers vertegenwoordigt eene weekelyke, eene ziekelyke poëzy, welke, indien zy eens mode wierde, niet zonder gevaer zou zyn voor de inrigting der gedachten, voor de wordende degelykheid des volks. De zending van den dichter is tevens nuttig en aengenaem te wezen. Deze verdienste straelt schitterend by Van Beers door. Doch zyn in dagen als