De Vlaamsche School. Jaargang 5
(1859)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijAntwerpsche Parnas der XVIe en XVIIe eeuwen.
| |
[pagina 188]
| |
toeschouwer (men vergeve my de uitdrukking), het kiekenvleesch zal hebben doen krygen. Bestatigen wy hier nog, ter loops, dat het treurspel van Van Brecht, met zyne chooren, geheel en al op den leest van de tragaediën Seneca's geschoeid is. Het is dus te verwonderen dat de schryver zich later zoo zeer beklaegde over de neiging zyner tydgenoten tot der ouden nabootsing. ‘Onze letterkundigen zegt hy in den opdragtsbrief van den doodstryd der HH. Marcus en Marcellianus, spreken nergens meer als van Homerus, Virgilius, Cicero, Aristophanes en Euripides, en de schilders, de steenkappers, de beeldhouwers, de stikwerkers en de goudsmeden denken maer enkel meer aen ons de geschiedenis, de daden, de zeden en de gedenkteekenen der ouden voor oogen te stellen.. doch, voegt hy er by, nu het toch zoo is zal ik ook maer wat ouds opdisschen, en my naer den gemeenen trant schikken.’ Wat tael en versbouw van Euripus betreft, deze zyn, in het algemeen, zorgvuldig bearbeid, hier en daer geeft de laetstgenoemde wat al te zeer blyken der daedveerdigheid van den dichter, en levert de eerste eenige bastaerduitdrukkingen op. Van Brecht vraegt er zelf verschooning om in zyne narede, en wel in name der kristelyke liefde. ‘Precor inde cunctos, si quid illatinius,
Minusve cultum vel decorum occurrerit
In actione non pusilli temporis
Animo velitis devorare candido,
Ut christiana dictat ultro charitas.’
Het gewrocht is opgedragen aen vorst Joris van Oostenryk, bisschop van Luik, hertog van Bulio, graef van Loon. De goedkeuring gegeven door de kanselry der Leuvensche akademie en onderteekend door den bekenden Ruard Tapper, noemt het een zeer geleerd en godvruchtig boek, dat met veel nut zal worden uitgegeven en der jeugd in de scholen voorgelezen. Dat hetzelve, des tyds, magtig veel byval vond, blykt uit de vyf uitgaven, welke er in korte jaren van verschenen, namelyk te Leuven by Martinus Rotharius 1549 in 12o, ibid. P. Phalesius en M. Rotharius 1550; te Keulen, by J. Genepaeus 1555 in 12o; ibid. Joan Waen, 1556 in 12o, ibid. Rutgeert Velpius 1568, in 12o. De overige werken van Brechtus zyn: 1o Sylva piorum carminum,’ opgedragen aen Guilielmus à Pictavia, aartsdiaken van Famennes, benoemden bisschop van St. Omaers, en gedrukt te Loven by Reynier Velpius 1555. in-12o. Hetzelve bezat zeven en dertig zangen, zoo lier- als treurliederen, leerspraken en anderen. In een aental dezer gedichten is er wederom kwestie van de hel, het geliefkoosde voorwerp des schryvers, en voorwaer, zoo de goede pater eenigen tyd zyns levens in de hel doorgebragt had, zou hy over derzelver gelegenheid niet beter kunnen spreken als hy doet; ten voorbeelde de volgende versen uit ‘den brief der duivelen aen de minnaers dezer wereld:’ ‘............ (Vos) mortuos
Regaliter tractabimus,
Pro floridis nam vestibus
Mundique pompis, vos graves
Candentis aeris laminae
Flammis adurent stridulis.
Pro saeculari gloria
Eritis perenne opprobrium
In infimum mersi lacum
Subter cloacas Tartari.
Pro dissolutis gressibus
Saltare cum Proserpina
(Flagris adacti flammeis)
Furiisque compellemini.
Pro cantilenis lubricis
Vae personabit horridum,
Lamenta, planctus, verbera,
Blasphemiaeque perpetes.
Pro delicatis ferculis,
Angues, colubros, dipsadas,
Coenum palustre et stercora
Prunasque devorabitis.
Condigna demum pocula
Lauto dabuntur gutturi,
Nam fel draconum et aspidum
Mistum bibetis sulphure.....’
2o ‘Carmen quo Christus in cruce extensus ac sanguinolentus cum peccatore expostulat et eundem ad poenitentiam invitat:’ een treurdicht dat zich achter de tweespraek: ‘de Isaaci immolatione’ van Philicinus bevindt. Antwerpen, J. Steelsius, 1543. in-12. 3o Een lofdicht op Anna Byns gedrukt aen het hoofd van hare Refereinen, in de uitgaven van 1559 en 1646. Verders gaf onze dichter in het licht: ‘Eene gedenkwaerdige geschiedenis, behelzende den doodstryd van eenige doorluchtige martelaren, met andere zaken op eene wyze godsvrucht gegrondvest en waerdig om gelezen te worden, (door eenen onbekenden schryver) met eene voorrede en eenige godvruchtige gedichten, opgedragen aen Viglius van ZuichemGa naar voetnoot(1). Loven, Mart. Rotarius. 1551. in-12. Paquot meldt nog: ‘Vita beatae Christinae virginis cognomento mirabilis, auctore Thomâ Cantipratano, ad operis decorem verbis sententiisque locupletata a F. Levino Brechto.’ Handschrift in de abdy van St-Marten te Loven. P. Van Brecht stierf gardiaen in het klooster van Mechelen, den 19 september 1558.
(Wordt voortgezet.) J. Woutersz. |
|