De Vlaamsche School. Jaargang 5
(1859)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijLucas Fayd'herbe.
| |
[pagina 155]
| |
De oude Hanswyckkerk was bouwvallig, daerby niet uitgestrekt genoeg om de menigte volks te bevatten, die daer de Moeder Gods kwam aenroepen; de Prior van Hanswyckklooster met name Guill. CoollGa naar voetnoot(1), stelde, omtrent 1663, zynen medekloosterlingen voor, aen de heilige Maegd, een nieuwen tempel toe te wyden, weerdig om haer mirakuleus beeld te bevattenGa naar voetnoot(2). Alhoewel de geldmiddelen van dit klooster alsdan zeer gering waren, en de onkosten van zulk gebouw hun verschrikten, doch betrouwende in de Voorzienigheid Gods, namen deze weerdige mannen met vlyt het voorstel aen; ook lieten de giftinzamelingen, de menigvuldige offerpenningenGa naar voetnoot(3) door godvruchtige persoonen bygebracht, welhaest den moniken toe, de hand aen het werk te slaên. Zy wendden zich tot Fayd'herbe die niet toefde hun het plan des schoonen tempels voor te leggen. Dit werd onmiddelyk aenveerd en de bestiering der metselery aen Jan Claes toevertrouwd; eindelyk werd op 10 Mei de eerste steen ervan gelegd in tegenwoordigheid van den aertsbisschop Creusen, vergezeld van de geestelykheid, alsook het magistraet en de voornaemste inwooners der stad; zy begaven zich ter plaets, onder het klokkengelui, het beijaerdspel en het geschut, dat die plechtigheid aenkondigde. Pater Alexander de la Forge, van de societeit Jesu, deed te dier gelegenheid eene treffende aenspraek tot lof van de M. Maegd, waerna de aertsbisschop den eersten steen gezegend hebbende, dezen ter plaetse nederlegde. Fayd'herbe zette zich ieverig aen het werk; 's bouwmeesters inborst was mild en belangloos, ook vroeg hy geene belooning vóor dat de tempel voltrokken was; zelfs deed hy somtyds de noodige verschotten tot het betalen der werklieden en het aenkoopen der bouwstoffenGa naar voetnoot(4); nochthans naermate het gebouw werd voortgezet, ontmoette hy onophoudende moeijelykheden; de moniken van Hanswyck alhoewel zy geleerdheid bezaten, hadden weinig of geene bouwkundige kennissen, en niettegenstaende dit, wilden zy zich met de uivoering der plans inlaten, zelfs gaven zy bevelen, die met het gevoelen des bouwmeesters tegenstrydig waren; hieruit ontstond er eene betreurensweerdige oneenigheid, welke het gebouw in perykel van instorting stelde; juist zoo als Fayd'herbe het verklaert in een al te hevig schrift aen den PriorGa naar voetnoot(1), er byvoegende, dat de pilaren tegenstrydiglyk aen zyne bevelen opgehaeld waren, dat de gebruikte moortel dusdanig slecht was, dat reeds de byzonderste pilaer negen duimen uit zyn lood geweken was; dat, om deze afwyking te staken, hy meer dan 60 ponden lood in de bersten had moeten doen gieten, en dat, om de inzakking van het gebouw te voorkomen, hy tusschen-bogen had moeten steken, om op deze wyze, de pilaren, daer de domGa naar voetnoot(2) op rust, te versterken. Uit het zelfde handschrift blykt ook, dat, niet alleen verscheidene mael, maer onophoudelyk Fayd'herbe aen den Prior nutteloos voorstelde, hun geschil aen bekwame bouwmeesters te onderwerpen; zelfs wilde hy zich verbinden de helligt der onkosten daeruit spruitende te dragen. Het zy, dat de zaken dusdanig verward waren, dat de Prior met den kunstenaer niet meer wilde in mondgesprek komen, hetzy, dat de monik het gevoelen had, dat hy op zyne eigene kennissen mocht steunen, hy besteedde, buiten het weten van den bouwmeester, de werken van den dom eenen anderen metselaer aen. (Wordt voortgezet.) C. du Trieu de Terdonck. |
|