ook nog in dat jaar, het
Borstbeeld van Van Bommel, bisschop van
Luik. - In 1852,
een idem in marmer van den
baron (
ridder?)
C. Van Havre, kolonel der burgerwacht van Antwerpen; - verder voor den prachtigen predikstoel te
Hansighem,
Christus,
die aan Petrus de sleutels geeft, en hem als herder over zijne schapen stelt; idem vier Basreliefs, de vier Evangelisten en verdere versieringen; alles van eikenhout. - Voorts voor den
Grooten Schouwburg te Antwerpen, de steenen beelden
Apollo,
Urania,
de vryheid der drukpers, door jos. geefs.
en
Thalia hoog 2½ el, - en voor den
baron Ullens van Schooten, te
Antwerpen, twee beelden,
De Voorzigtigheid en de
Godin Flora voorstellende. - In 1853, voor den predikstoel te
Desselghem, eene levensgroote groep in eikenhout, en vier Basreliefs, voorstellende:
de Geboorte van Christus, -
de Verrijzenis, -
de Wedervinding in den Tempel, en
St. Maarten te paard alsmede de Communiebank met
De Oude en Nieuwe Wet versierd. - In Januarij van dat jaer is het basrelief in het
Fronton van de Spoorwegstation te
Gent onthuld. Dit kunstwerk bestaet uit drie kolossale figuren. In het midden troont de genius van den vooruitgang, op eene wolk, door water en vuer voortgebragt, terwijl aen de uithoeken die twee elementen als personen zijn voorgesteld. De hoofdfiguur houdt in hare regterhand den bijlbondel, die de Natiën onderling verbindt, en in de andere den bliksem, het zinnebeeld der kracht en snelheid van den stoom, waerover zij het bewind voert. Regts bevindt zich het Vuur, voorgesteld door een krachtig gebouwd man, die een fakkel zwaait; naest hem verheft zich een Salamander uit de vlammen; links is het Water afgebeeld als eene Sirene, het hoofd omkranst met zeegewassen; zij houdt een vat omklemd, waaruit water stroomt. Op den achtergrond vertoont zich de boeg van een schip. - In 1854 vervaardigde
geefs den Engel der Verrijzenis, voor het Monument van den Heer
Verdussen, president der Maetschappij van schonne kunsten, te
Antwerpen, en aldaer in de kathedrale geplaatst; en voor de kerk te
Boisschot, provincie
Antwerpen, eene eikenhouten
Communiebank, waerop is afgebeeld
Het Heilige
Misoffer, en verder nog zeven
Basreliefs, in marmer, met verschillende voorstellingen uit het
Lijden van Christus, die in de
St. Jacobskerk, te
Antwerpen, zijn geplaetst; - alsmede voor de
St. Georgiuskerk, aldaar,
St. Rochus en
St. Agatha, levensgroot, van lindenhout vervaardigd. - In 1856 eene
idem idem in de
kerk te
Hilversum, zamengesteld uit
negen Basreliefs met
Evangelische tafereelen en
zes beeldjes, de
HH. Petrus en
Paulus, en de
vier Evangelisten; - en in 1857, voor de hoofdkerk van
St. Dymphna, te
Geel,
veertien Basreliefs,
den Kruisweg voorstellende. - Van af 1853 tot 1857 zijn in des kunstenaars atelier vervaardigd en nog onderhanden
vier-en-twintig levensgroote beelden in steen bestemd voor
het Stadhuis te Brugge, voorstellende
de Graven en Gravinnen van Vlaenderen sedert Louis de Cressi,
tot Franciscus den Tweede. - Onder de werken, thans (1858) nog in vervaardiging en tot bestellingen behoorende, zijn
twee kolossale beelden,
de vrijheid der Drukpers en
de vrijheid van het Onderwijs, die in brons voor de
Congreszuil, te
Brussel, zijn bestemd; - een Monument in marmer voor den Heer
h.v.r., voorstellende
den Engel des Geloofs, om geplaatst te worden in de kerk te
Destelberghe, bij
Gent, en verder nog verscheiden,
Maria-beelden, zoo in hout, als in steen;
twee Altaren,
zes Biechtstoelen, enz. - Doch een
hoofdparel, die Antwerpens kunstkroon zal versieren, vindt men aangeduid in het belangrijk berigt van December 1857, waar de naam van
joseph geefs met dien van den Vorst des Lands door de kunst vereenigd wordt. Men las daar: ‘Dewijl de inschrijving ter oprigting van een
Ruiterstandbeeld van Koning Leopold, te
Antwerpen, genoegzaam gevorderd is, om tot de uitvoering van het plan te kunnen overgaan, is er besloten, het werk op te dragen aan den Beeldhouwer
josef geefs. Eene commissie, zaamgesteld uit de heeren
Loos, burgemeester van
Antwerpen,
H. Leys,
N. de Keyser,
F.H. Mertens, en
J. Cuylits is benoemd, om de verschillende ontwerpen, welke de beeldhouwer zal inleveren, in oogenschouw te nemen, waarna de hoofdcommissie hare eindbeslissing nemen zal. De Koning zal worden uitgenoodigd, om voorden beeldhouwer te poseren.’ ‘Wie koestert niet met mij de verwachting, zegt vervolgens de heer Kramm, dat de geniale
geefs, nu tot de hoogste eer gestegen, voor den beminden Vorst, in zijn vaderland, een blijvend gedenkteeken van zijn talent zal weten te scheppen, en mag men hopen, dat het geluk hem in alles bevorderlijk zal zijn, ten einde dat kapitaalste werk, in de stad zijner geboorte zelve, volmaakt ten uitvoer te mogen brengen.’ - ‘Na zijne benoeming - vervolgt de schrijver, van den 18. october 1841, tot Professor in de Beeldhouwkunst aan de koninklijke Academie te
Antwerpen, werd er hem bovendien het Professoraat der Anatomie pittoresque, den 17. November 1842, opgedragen. Het was hem niet genoeg, op de gewone wijze, de leer der uiterlijke Anatomie te onderwijzen, maar hij heeft toen, naar eigen vinding, ook nog een kunstwerk vervaardigd,