te gemoet? waerom was zy niet dáér om hem aen het hert te drukken?
Gy zult u herinneren, dat ik u heb gezegd dat haer aengezicht, toen ik haer de eerste mael ontmoette, bleek en beendering was, en hare stem een geluid gaf zoo hol en heesch als of het uit een kelder kwam. Gy zult u ook herinneren dat ik u van eerst af die vrouw als ziekelyk heb voorgesteld. En zoo was het ook. De ongelukkige moeder leed aen de koorts, en deze zette zich op eene teering. In den beginne van den eerstkomenden winter was zy zoo zwak en krank dat zy hare ellendige hut niet meer kon verlaten; toen was zy genoodzaekt, hoe diep het haer ook griefde, hare kinderen alleen uit bedelen te laten gaen. Gy weet, hoe hare beide jongskens op de besneeuwde heide, verre van allen die hun dierbaer waren, bevrozen en den laetsten adem uitbliezen. Wanneer men haer dit akelig nieuws bracht, ontving de arme vrouw den genadeslag. Omtrent dry weken later, kwamen hare twee oudste meiskens aen eene hut uit de buert aenkloppen, en zegden bitter schreijend, dat hunne moeder van haren stroozak niet wilde opstaen; dat zy hun niet meer, zooals vroeger, wilde tegenlachen, en op hunne vragen niet antwoordde. De buren snelden spoedig naer de hut van den onschuldig veroordeelde, en vonden er, niet alleen het koude lyk der moeder, maer ook dit van haer kleinste kind, dat aen de verdroogde borst der rampzalige den dood had ingezogen. Beide, moeder en kind, waren tot God teruggekeerd.
Daerom was zy er niet toen haer man in zyne eer werd hersteld.
En de twee kleine meiskens?
Nu hunne moeder er niet meer was, konden zy voorzeker niet in hun bestaen voorzien. De gemeente had medelyden met de arme onnoozele schepseltjes. Zy deed hen uit de hut, waer zy, in betere dagen, het levenslicht ontvingen, opnemen, om in het armenhuis te worden verzorgd en opgevoed.
Dit was de oorzaek waerom hun vader hen niet aen het hert mocht drukken op het oogenblik dat zyne onschuld werd uitgeroepen.
Toen Jakke Luyfels, in zyn geboortedorp wedergekeerd, deelgenoot werd dezer reeks van rampen, sloeg hy zich de handen voor het aengezicht en snikte bitter schreijend:
- Wee! wee!... Waerom heeft men my, ongelukkige, niet liever, onwetend dezer rampen, in het rasphuis laten sterven?...
Ziedáér, vrienden, het gevolg eener enkele gerechterlyke dwaling.
Hier zweeg de oude rechter Liebrechts. Het einde zyner droevige geschiedenis had onze herten verpletterd en onze tong als met lamheid geslagen; want niemand onzer dorst het wagen een woord te spreken.
Na eene tamelyk lange poos elkander aldus sprakeloos te hebben bezien, hernam onze oude vriend het woord.
- Welnu, - sprak hy, - heb ik, als verhaler, uwer verwachting beantwoord?
Al de aenwezigen zwegen nog. Alleen de rentmeester Lauters waegde het op eenigzins spytigen toon te vragen:
- Maer, in 's hemels naem, hoe staet toch uwe droevige geschiedenis in verband met de zaek van den te recht staenden landman? omdat het gerecht éens heeft gefaeld, is dit toch immers geene rede dat dit altoos het geval is.
De oude rechter keerde zich nu tot den heer Daniels en vergenoegde zich met hem te vragen:
- Heeft men het dagblad reeds gebracht?
Deze richtte zich op en verliet dadelyk, zonder te spreken, het vertrek. Een stond later keerde hy echter terug, met het gevraegde dagblad in de hand, dat hy, by zyne intrede, den rechter overreikte. Deze opende het, wierp er een vluchtigen blik in, en zegde:
- De landman die heden voor het hof van assisen onzer provincie verscheen, is vrygesproken van het misdryf dat hem ten laste werd gelegd...
- En wie zegt u, - onderbrak hem de rentmeester, - dat het gerecht niet wederom heeft gefaeld? - Omdat het zich eens in dwaling heeft laten brengen, vriend Lauters, - antwoordde nu de oude heer Liebrechts met de eigene woorden des rentmeesters, - geloof ik echter niet dat dit eene rede is, om er uit op te maken dat dit altoos het geval is. Ik ken u goed, en geloof niet dat gy styfhoofdig genoeg zyt om zulks te beweeren.
De rentmeester voelde zich voor goed geklopt; ook beet hy zich eenigzins spytig op de onderlip, en zweeg alsof hy op eens de spraek had verloren. De oude rechter, dit bemerkende, hernam spoedig:
- Nu, nu, wy worden daerom geene kwade vrienden. Ik heb u alleenelyk de geschiedenis van den rampzaligen Jakke Luyfels willen verhalen, om u te doen zien, dat er by sommige lieden een beklagensweerdig vooroordeel bestaet; namenlyk dit: zoodra iemand voor het gerecht moet verschynen, noemt men hem plichtig; en zelfs dan, wanneer zyne onschuld ten volle is bewezen, weigert men nog hieraen geloof te hechten. In zulk geval houdt men zich te vrede met de woorden: er moet toch iets van aen zyn, anders ware hy niet vervolgd geworden. Zoo stoot men dikwyls een braef onschuldig mensch, die slechts het ongelukkig slachtoffer is geweest van het noodlottig toeval uit de samenleving. Waerom laet men niet liever het gerecht zynen vryen loop? Waerom eerbiedigt men niet dezes uitspraek? Handelde men aldus, dikwerf zou men menig rampgeval voorkomen. En zelfs, wanneer iemand is veroordeeld geweest, en zyne straf heeft onderstaen, waerom doet men dan niet al wat mogelyk is om zulk mensch, liever dan hem als een paria te schuwen en uit de maetschappy te verbannen, al wat mogelyk is om hem op den goeden weg, dien hy voorzeker nooit had moeten verlaten, terug te