atelier des heeren Nic. de Keyser ontvangen, wist hy zich het onderwys dezes meesters ten nutte te maken.
De tentoonstelling te Antwerpen in 1843, door de Maetschappy ter bevordering van schoone kunsten geopend, was het strydperk waerin verscheidene onzer thans gunstiggekende schilders de eerste blyken van hun talent gaven. Lies leverde alsdan een tafereel dat veel van zyne toekomst deed verhopen; het droeg voor titel: een huwelyk uit belang en een huwelyk uit liefde. Dry jaren daerna, in eene dergelyke expositie, plaetste hy twee doeken, het eene vertoonde: de terugkomst van een krygstocht; (een gryzaerd wenscht een jongeling geluk over dezes eerste wapenfeiten); het andere, aen de lyrische dichtkunst ontleend, stelde twee badende meisjens voor. Over deze stukken werd met gunst in verscheidene dagbladeren gesproken, doch het was ten jare 1848, in de dryjaerlyksche tentoonstelling te Brussel, dat onze kunstenaer het eerste loon zyner vlyt mocht inoogsten. Twee schilderyen waren door hem toegezonden geworden: het verhael in het wachthuis en de inscheping. By koninklyk besluit van 24 september 1848, werd Lies voor laetstgemeld stuk, de vergulde medalie toegekend.
Succès oblige, zegt een fransch spreekwoord, en Lies wilde deze leus bewaerheden. In de antwerpsche tentoonstelling van 1849 bracht hy dry tafereelen: eenige familieportretten, eene voorstelling van Buschmann 's poëzy: Blonde, Brune et Noire, en zyn fraeije doek: Christoffel Columbus die aen koning Ferdinand, den katholyken, en aen koningin Isabella van Castillië, zyn plan van ontdekkingen doet kennen. Groot was de byval welken dit tafereel genoot; men voorzag reeds welk koloriet in den jeugdigen kunstenaer lag besloten en met recht juichtte een ieder een talent toe dat geroepen scheen om onze nationale school tot eer te verstrekken. De koninklyke maetschappy deed dan ook onzen schilder de eer zyn tafereel door den heer J. Schubert in plaet te laten brengen, en deze, als herinneringgeschenk, aen hare inschryveren uit te deelen.
Intusschen had Lies de beste vriendenbetrekkingen met den kunstschilder Hendrik Leys aengeknoopt; de samenspraken, die by met dezen meester over het Schoone hield, hadden, buiten twyfel, eenen grooten invloed op zyne verdere werken. Deze invloed deed zich vooreerst gevoelen in het tafereel dat hy ten jare 1854, ter brusselsche tentoonstelling zond, en het hof der aertshertoginne Margarita van Oostenryk voorstelde. Deze schildery waeraen, volgens besluit van 3 december van gemeld jaer, de gouden medalie werd toegewezen, even als die, welke Lies in 1855, onder den titel van Albrecht Dürer en zyne familie, te Antwerpen ten toon stelde, werd door eenige welmeenende persoonen gekritikeerd; niet omdat deze stukken van hoedanigheden waren ontbloot, in tegendeel: zy bezaten er in hoogen grade; maer omdat men vreesde dat de kunstenaer in de nieuwe baen, welke hy zich had uitverkozen, zoo oorspronkelyk niet zou gebleven zyn als in die welke hy tot dan, met echten byval, had bewandeld.
Lies liet zich echter door deze gezegden niet afschrikken. Vol betrouwen in zyne overtuigingen, stapte hy moedig naer het doel dat hy zich had voorgesteld te bereiken. Zyn kinderportretje in de zelfde tentoonstelling van 1855, rukte een ieder woorden van goedkeuring af, evenzeer als zyn afbeeldsel van Leys, maer vooral het portret van Mev. Leys, welk de brusselsche tentoonstelling van 1857 versierde; men bewonderde de eenvoudige, doch grootsche wyze van voorstelling, de vastheid der teekening en de kracht der kleur, welke van dit stuk, een der goede voortbrengselen der hedendaegsche school maekt.
Intusschen had Lies zyne studiën op het geschiedkundige veld voortgezet; zyn tafereel: de vyand nadert! was de voorbode der heerlyke schepping, welke, onder den titel van strooptochten van Merten Van Rossem of de rampen des oorlogs, in de antwerpsche expositie van 1858 pronkte, en zoo door hare oorspronkelykheid, als meesterachtige uitvoering, den lof van menig toeschouwer verkreeg; Z.M. Leopold I, zyne hooge te vredenheid aen den schilder willende te kennen geven, schonk hem, te dier gelegenheid, by koninklyk besluit van 23 october 1859, het ridderkruis zyner orde.
Lies is thans een tydvak genaderd waerop hy, in de volle macht van zyn talent, geroepen schynt werken voort te brengen die invloed op de richting onzer school zullen uitoefenen. Het tafereel waeraen hy arbeidt, en welk een episode uit de romeinsche geschiedenis voorstelt: eenige kristenen en heidenen ter dood gebracht, zal hem gelegenheid geven om, door eene gelukkige tegenstelling, de kalme rust der eersten, hunne hoop in het geloof, naest de ontmoediging, de wanhoop der laetsten, te doen uitschynen. Zyn krachtig koloriet zal, zonder twyfel, aen dit echt dichterlyk onderwerp, ook eene echt dichterlyke, echt vlaemsche tint schenken.
P. Génard.