De Vlaamsche School. Jaargang 5
(1859)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijJ.-E. Henskens, muziekdichter en organist.Eenige woorden ter nagedachtenisse eens kunstenaers die zich in zyn vak verdienstelyk heeft gemaekt. Jan-Emmanuel Henskens muziekdichter en organist, zag ten jare 1820, te Vertryck, een dorp in de provincie Braband, het licht, en was zoon van Hendrik Henskens en Anna-Maria Basteyns. Van af zyne jeugd dreef eene onweêrstaenbare macht hem tot de studie der muziek; in deze kunst deed hy dan ook genoegzame voortschreden, om op zyn een-en-twintigste jaer (14 september 1841), tot de plaets van organist in de voormalige collegiale van St-Jakobs binnen Antwerpen, te worden benoemd. Dergelyke bediening in een der voornaemste tempels onzes lands, vergde buiten twyfel groote kennissen die wellicht de ondervinding van een volwassen meester zouden hebben gevraegd; doch zulke bezwaren schrikten den jongeling niet af. Met moed gewapend, zette hy zich aen eene onophoudende studie, en verkreeg weldra eene ervarenheid in zyn vak, die hem eensdaegs tusschen zyne kunstmakkers zou doen uitschynen. Middelerwyl voelde Henskens de noodzakelykheid om zyne klassische studiën te vervoorderen. Zyne nasporingen op het muzikale veld, hadden hem het plan voor den geest doen ryzen om als schryver tot den | |
[pagina 67]
| |
vooruitgang zyner kunst by te dragen en hy voelde maer al te wel, dat tot deszelfs uitvoering, eene grondige kennis van tael en vorm, noodig was. Onze organist zette zich dan op nieuw aen het werk, bestudeerde de schriften der voornaemste inlandsche en vreemde schryvers, en was weldra in bezit van een styl, die later, wanneer hy, door zyn geestdrift, tot polemiek werd gedreven, door zyne tegenstrevers zelven, werd geprezen. Eens in bezit der noodige kennissen in muziek; eens machtig genoeg om zyne gedachten in zake van kunst te ontwikkelen, trad Henskens openlyk als muziekkritikus op. De kerkzang werd het geliefdkoosde voorwerp zyner navorschingen; aen haer werd zyn hert en geest gewyd; en zeggen wy het er zonder omweg by, hy minde haer tot overdrevenheid. Ook zal menigeen het niet immer met den antwerpschen organist eens zyn; echter zoo men al zyne gedachten over het schoone niet kan deelen, moet men toch bekennen, dat hy zyne begrippen met moed verdedigde. Ten jare 1847, begon onze organist zich in de kunstwereld te doen kennen, door een aental bydragen van kleinen omvang, in de antwerpsche dagbladeren geplaetst. Ten zelfden tyde, trad hy in betrekking met den heer Danjou, organist der Cathedrale kerk van O.-L.-V. te Parys. Een bezoek dat de fransche muziekoefenaer, aen zyn belgischen kunstmakker, aflegde, gaf aenleiding tot het bekendmaken van een brief die op 2 april 1847 in het Journal d'Anvers, verscheen. Sedert dien werden in dit dagbladGa naar voetnoot(1) verscheidene artikels over het orgel en de kerkmuziek geplaetst welke meermaels tot hevige polemieken aenleiding gaven. Het valt in ons bestek niet over deze pennentwisten ons oordeel te stryken; zeggen wy alleenlyk dat zy Henskens eenige verklaringen deden afleggen, waervan wy bereidwillig akte nemen. Beschuldigd van de grootsche kerkmuziek te minachten, schreef hy op 16 meert 1849: ‘Men beschuldigt my, zegt hy, al te bestryden wat voor grootsch en verheven wordt gehouden. In myne bydragen over de kerkmuziek, heb ik slechts voor doel gehad, de grondbeginselen en de goede overleveringen der katholyke kunst te verdedigen. Myne aenvallen waren gericht tegen de misbruiken der zaek, maer nooit tegen de zaek zelve. Eenieder zal getuigenis myner beweering geven en myn tegenstrever is niet in staet het tegenovergestelde te bewyzen. In plaets van te ontkennen wat ik voor de kunst heb gepoogd te doen, voegt de antwerpsche organist erby, hebben eerbiedweerdige geestelyken, kunstoefenaers en gewetensvolle mannen, my teekens van sympathie gegeven, en my aengewakkerd den weg te volgen dien ik ben ingeslaên. - Betreurensweerdige uitleggingen, voegt hy er verder by, betreurensweerdige uitleggingen alleen, hebben de rechtzinnigheid myner gevoelens doen betwyfelen.’ De pennentwist over de kerkmuziek duerde vry lang, en werd met hardnekkigheid staende gehouden; wy zullen er ons echter niet verder mede bezig houden; al wat wy hier in aenmerking willen nemen, is dat Henskens wellicht door deze polemieken tot de gedachte kwam ter verbetering des koorzangs, eene uitgave te beginnen, welke hem den lof zyner medeburgers verwierf, en de oorzaek is dat wy deze regelen aen zyne nagedachtenis wyden. ‘Het orgel, schreef Henskens, is by uitmuntendheid het speeltuig door de kerk aengenomen; het lydt geen twyfel dat de organist zyne kunst niet genoeg beoefenen kan om zyne plaets naer behooren, en als man van smaek, te vervullen. Hieruit voor hem de noodwendigheid goede muziek voor handen te hebben, opzettelyk voor het orgel verveerdigd, daer men geen organist kan worden zonder muziek, evenmin als men letterkundige zonder boeken zou willen worden.’ ‘Het gebrek aen goede muziek, vervolgt de schryver, doet zich overal gevoelen. Wat hoort men dikwerf op onze orgelen? Eene profane en dertele muziek ontbloot van alle godsdienstige, betamelykheid.’ Dit is hetgene hy wil te keer gaen, door de uitgave van zyn Journal d'orgue ou Manuel de l'organiste, aen ernstige muziek toegewyd. ‘In de samenstellingen die wy zullen geven, zegt de schryver, zal men buiten twyfel zwierigheid en schoone effekten vinden, doch het godsdienstig gevoel zal er niet in ontbreken.’ En verder: ‘wy zullen de nuancen van uitvoering, en de voornaemste mengelingen van register en klavier aenduiden. Het is door de verstandige keus van het spel dat men de schoonste effekten op het orgel bekomt.’ De uitgave van het Journal d'orgue, werd door al de vrienden der ernstige muziek toegejuicht; de uitgever ontving weldra een aenzienlyk getal inschryvingen die hem in de mogelykheid stelden zyne onderneming voort te zetten. De eerste afleveringen bevatten stukken van André, Assmaijer, Bach, Böhner, Cunze, Fischer, Körner, Mozart, Mendelssohn, Palestrina, Vierling, enz. Schroomend had Henskens eenige stukken van eigen opstel naest die dezer uitmuntende meesters geplaetst; hy was gelukkig genoeg te vernemen dat zy de verzameling niet ontsierden. Een gunstig artikel over Henskens' onderneming verscheen op 7 february 1850 in het tydschrift: La Belgique musicale, doch het was niet alleen in ons Vaderland dat men de uitgave van het Journal d'orgue goedkeurde; ook uit den vreemde klonk den Antwerpschen organist menig woord van aenmoediging toe. La France musicale, en het nederlandsche kunstblad: Coecilia, schonken hem beide een vleijend artikel. In het eerste dezer tydschriften, las men in het nummer (31) van 1 augustus 1852, een breedvoerig verslag waeruit wy volgeerne eenige zinsneden overnemen. Na het talent des begaefden heeren Lemmens te hebben | |
[pagina 68]
| |
geprezen, die even als Henskens een Journal d'orgue bestuerde, zegde men van den Antwerpschen organist: ‘Overigens is de heer Lemmens, niet alleen voor de taek die hy met zooveel yver en talent voortzet. Er is de heer Henskens, ook een organist en gewetensvol kunstenaer, die zich bereidt om hem te ondersteunen met al het gezag zyns met recht geachten naems, en met al het vuer dat men noodzakelyk moet stellen in het behertigen eener zoo goede zaek. De heer Henskens, hy ook, geeft een Journal d'orgue uit waerin hy eene overschoone verzameling heeft by eengebracht van uitgelezene stukken aen groote organisten der oudere en nieuwere scholen ontleend. Men vindt in het Manuel de l'organiste, mottetten, sorties, communiën, gebeden en vooral begeleidingen op de byzonderste gezangen die in de missen voorkomen. Door de studie dezer oefeningen, zullen de organisten zich licht in staet stellen om den gregoriaenschen zang van alle uitgaven te begeleiden, en zullen zelve aldus medewerken tot de regeling van den koorzang. Het Journal des heeren Henskens, even als dat des heeren Lemmens, bevat al wat den organist noodig is om, op eene weerdige wyze, dit gewyd instrument te bespelen, dat nooit dan zuivere en tot godsdienstwekkende toonen mag voortbrengen.’ Het tydschrift Caecilia, in zyn nummer (20) van 15 October 1852, gewaegde insgelyk met lof van Henskens; na een uittreksel van 's kunstenaers prospectus te hebben aengehaeld, zegde de redaktie: ‘De uitgever voldoet ook geheel aan de beloften in het prospectus uitgedrukt, en geeft in de voor ons liggende 8 afleveringen eene menigte schoone en interessante stukken van Duitsche meesters, (van Fransche of Engelsche is ons niets voorgekomen.) Alhoewel er in Duitschland, vooral door Körner te Erfurt, eene menigte Journalen voor Orgel zijn verschenen, gelooven wij toch dat deze uitgave zeer nuttig kan zijn voor de Roomsche Organisten in België en hier te lande, omdat bij vele Praeludiën staat aengeteekend, tot welk gedeelte der Catholieke Ritus dezelve kunnen gebruikt worden, zoo als b.v. Offertoire ou Communion, Elevation, Sortie, Versets, etc. De uitgever geeft in deze afleveringen Compositiën van J. André, Assmaijer, J.S. Bach, H. Bach, Breitung, Bodenschatz, Böhner, Cunze, Fischer, Gaebler, Geissler, Grosheim, Hast, Henkel, Henskens, Hesse, Katterfeldt, Keller, Kellner, de Kerl, Kittel, Körner, Krebs, Kühmstedt, Mozart, Mendelssohn, Michel, Palestrina, Rembt, Rinck, Roch, Rudolph, Fr. Schneider, Tag, Tauscher, Töpfer, Trutschel, Umbreit, Vierling, Volckman, Werner en Wedeman, en bewijst daerdoor zijne litterarische kennis op het gebied der Orgel-Muzijk. Niet allen zijn meesterstukken, maer er is veel schoons bij en alles is zeer goed bruikbaar voor elke gelegenheid. Ook de Compositiën van den uitgever verdienen zeer goed eene plaats in deze verzameling. Wij kunnen alzoo deze onderneming niet genoeg allen Catholieken en ook Protestantschen Organisten aanbevelen.’ Zes jaren arbeidde Henskens aen de uitgave van zyn Journal d'orgue; zes jaren van onafgebroken studie en opofferingen. Wy drukken op het woord opofferingen, daer eenieder die met het bestuer van tydschriften bekend is, genoegzaem zal kunnen begrypen tegen welke zich immer vernieuwende moeijelykheden onze landgenoot had te worstelen om, met goed gevolg, zyne onderneming voort te zetten. Dan, het schynt dat het hem niet aen inschryvers ontbrak, daer de bibliographische berichten van België ons leeren, dat de eerste, de tweede en de zesde jaergang zyn uitgeput, en diensvolgens zeer moeijelyk worden bekomen. By de verkooping van 's kunstenaers boeken, die te Antwerpen op 4 Mei 1859, plaets greep, steeg het Journal d'orgue tot een prys die zeer goed getuigde dat men thans nog deze verzameling in eere houdt. Ten jare 1856 begon Henskens te lyden aen de ziekte, die hem in den bloei des levens ten grave zou voeren. De teering ondermynde een gestel, dat reeds door de onafgebroken studiën was verzwakt geworden. Op 25 meert 1859, overleed onze kunstenaer in den ouderdom van acht-en dertig jaren, na ruim zeventien jaren de plaets van organist in de antwerpsche St-Jakobskerk te hebben bekleed. Zyn lykdienst die op 28 meert plaets greep, werd door eene menigte kunstenaren bygewoond; de hoeken der baer waren door de organisten der kerken van O.-L.-V., St-Paulus, St-Augustinus et St-Carolus gehouden; de begravenis had op Stuivenberg plaets. Henskens heeft een aental muziekstukken verveerdigd waervan velen in zyn Journal d'orgue zyn verschenen; onder deze bemerkt men Verzetten, Sorties, Elevatiën, Postludiums, Andantes, Praeludiën, Offertoriums, enz. Naer het zeggen van deskundigen, zyn deze stukken van geene verdiensten ontbloot. P. Génard. |
|