Een gezicht uit de omstreken van Antwerpen.
Landschap door L.J. Fuchs.
Conscience, in een zyner treffendste verhalen, heeft onder den titel van: Hoe men schilder wordt, de lotgevallen beschreven van een onzer verdienstelyke kunstenaren; indien ooit de lotgevallen werden geboekt des schilders, wiens naem wy aen het hoofd van dit artikel hebben geplaetst, zouden zy ook, buiten twyfel, de aendacht der nederlandsche lezers boeijen.
Zoon van een geacht hoofd-officier der nederlandsche marine, die in eene expeditie tegen Palembang, in Oost-Indië, het leven liet, was Lodewyk-Juliaen Fuchs vroegtydig de loopbaen zyns vaders ingetreden. Hy was reeds in dienst ten jare 1829 en tydens het beleg van het kasteel van Antwerpen, in 1832, verdiende hy den lof zyner oversten; later, by verschillende tochten in Indië, deed hy zich by gelegenheid van hydrographische opnamen, in het wetenschappelyke onderscheiden. Alzoo nog jong zynde, had hy reeds met recht den naem van een bekwaem en veelbelovend zeeofficier verworven, toen plotselings alle schoone vooruitzichten in de toekomst voor hem verzwonden.
Gedurende zyne laetste vermoeijende dienstjaren in Indië, leed Fuchs ten tweede male aen de vernielende ziekte welke aldaer zoo vele zyner tochtgenooten ten grave sleepte. Krank en uitgeput, werd hy voor den aktieven zeedienst gansch ongeschikt verklaerd, welke hy dan ook in 1846 verliet: zyne loopbaen was onherroepelyk verbroken. Alsdan kwam hy in Antwerpen, waer zyne familie sedert eenigen tyd verbleef, aen moederlyke liefde eene zorgvuldige en hoogstbenoodigde verpleging vragen; de lichtste arbeid viel hem te zwaer.
De adem der kunst bezit eene onweêrstaenbare kracht voor al wie eenig gevoel van het schoone bezit. De betrachting der kunstschatten onzer stad en der meesterstukken der Vlaemsche School zoo mild in ons Vaderland verspreid, boeide zoo zeer de aendacht onzes zeemans, dat zy in hem het verlangen deden ontstaen om zich in het schilderen te beproeven. Met vreugde ontwaerde hy dat deze arbeid hem het minst vermoeide, en van dit oogenbiik wydde hy zich met liefde aen een vak toe dat hem troost en opbeuring schonk. Ten einde de goede traditie der kunst te erlangen, besloot hy, ofschoon in reeds gevorderden ouderdom, de klassieke lessen der antwerpsche akademie te volgen. Vreemd en onopgemerkt doorliep hy gedurende eenigen tyd de meeste takken van het onderwys, tot dat hy zich sterk genoeg bevond om op eigene krachten te werken. Zyne voorliefde voor de heerlyke natuertooneelen welke hy als zeeman had leeren bewonderen en overdenken, alsook het heilzame der buitenlucht voor zyn gestel, deden hem het landschap boven de andere vakken van het schilderen verkiezen. In 1851 bracht hy zyn eerste tafereel in de dryjaerlyksche tentoonstelling van schoone kunsten te Antwerpen, en sedert dien heeft hy deel aen byna alle onze nationale expositiën genomen. Zyn laetste doek, dat het publiek in de zalen van den Antwerpschen kunstkringGa naar voetnoot(1) kon bezichtigen, werd zeer gunstig beoordeeld door de vaderlandsche drukpers die, van zyne eerste stappen op het kunstveld, onzen schilder woorden van aenmoediging en goedkeuring heeft toegesproken.
Fuchs heeft doorgaens gezichten uit de omstreken van Antwerpen op het doek gebracht. Dit hoeft niet te verwonderen; ofschoon by eene oppervlakkige beschouwing onze landstreek den landschapschilder weinige stof tot dichterlyke opwekking schynt aen te bieden, zoo is zy echter, gelyk Fuchs zelf het ons getuigde, ryk genoeg voor den gevoelvollen kunstenaer die onze eenvoudige nederlandsche natuer schoon en aentrekkelyk weet te vinden, en die by hare studie die verhevene gewaerwordingen kan gevoelen, welke anderen aen grootschere natuertooneelen vragen
P. Génard.