opgaen, andere hadden hem in het terugkeeren ontmoet; doch niemand hunner wist iets betrekkelyk de zaek van den brandbrief.
Wat nu het oordeel der twee beëedigde schriftkeurders, twee ervaren schryfmeesters, met het onderzoek van het geschrift des brandbriefs en dit der handteekens door den betichten op de registers van den burgerlyken stand der gemeente Esschen geschreven, betreft, na nauwkeurig onderzoek bleek, uit hunne schriftelyke en mondelingsche verklaring, het volgende:
Joachim Krol, eerste beëedigde schriftkeurder, was verzekerd, voor zooveel het uit de vergelyking des briefs met de registers van den burgelyken stand was te oordeelen, dat de letters der beide schriften op de zelfde wyze waren gevormd, en door den zefden persoon waren geschreven.
Ignatius Buermans, tweede beëedigde schriftkeurder, dacht in tegendeel eenig verschil te vinden in de vorming van sommige der letteren van de beide schriften hem toevertrouwd, namelyk in de dikte der buiken der f. en der l.; echter kon het goed mogelyk zyn dat beide door een en den zelfden persoon waren geschreven; nogthans kon of dorst hy dit niet onder eed verzekeren.
Zoo ver stond de zaek toen zy voor de kamer van inbeschuldigingstelling kwam. Hieruit vloeide voort dat de beraedslaging om te weten of de verdachte al of niet voor het hof van assisen zou verzonden worden, tamelyk lang duerde; doch daer Joachim Krol stellig verklaerde dat beide schriften door denzelfden persoon waren geschreven, en Ignatius Buermans slechts een klein verschil in beider schryfwyze bestatigde, eindigde de Kamer ten leste met het besluit, by meerderheid van stemmen genomen, dat Jakke Luyfels, handwerker, oud 38 jaer, woonende op den Moerkant, onder Esschen, voor het hof van Assisen der provincie Antwerpen zou verschynen, beschuldigd van, in den avond van 24 december 1838, een brandbrief te hebben gezonden aen pachter Pauwel Gyselynckx, woonende in bovengemelde gemeente, op de Kretenborgsche hoeve; misdaed die door eene gedeeltelyke uitvoering was gevolgd geweest.
Op het einde der maend april daeraenvolgend, verscheen de beschuldigde voor het hof van Assisen onzer provincie. Daer de dagbladen des tyds melding hadden gemaekt van het duistere dat deze zaek omhulde alsook der hardnekkige ontkenning van alle de hem ten laste gelegde punten, waerin de betichte bleef volherden, was de toeloop van volk tamelyk groot. De gedachten der menigte omtrent de al of niet schuldigheid van den betichte waren zeer verschillend; de eenen zagen in hem den waren dader des misdryfs, terwyl de anderen beweerden dat hy niet de minste plicht had aen hetgeen hem werd aengeteigd.
Ik zal u niet spreken van den akt van beschuldiging noch van de verklaring der getuigen, daer ik u deze laetste reeds heb doen kennen en de eerste er het getrouw voortvloeisel van was. Alleen geloof ik niet te mogen vergeten te vermelden, dat het uit den beschuldigingsakt bleek, dat het brood niet in den uitgeholden olm aen de Spillebeek was teruggevonden, alsook dat de verklaring die Joachim Krol, de eerste beëedigde schriftkeurder aflegde, zeer veel indruk op het publiek maekte, en degenen die het er voor hielden dat Jakke Luyfels plichtig was, in hunne meening versterkte. Na hem verscheen Ignatius Buermans, de tweede door de wet benoemde schriftkeurder, en dezes getuigenis, deed de persoonen die beweerden dat de beschuldigde onplichtig was, de hoofden half zegevierend in de hoogte steken, terwyl hunne tegenstrevers niet te min, bleven volherden dat de dikte der buiken van de f. en de l. niets aen de zaek deed.
Toen al de getuigen gehoord waren, gaf de heer voorzitter, een achtingsweerdig en eerbiedinboezemend grysaerd, het woord aen den openbaren beschuldiger.
Deze begon met de zaek wyd en breed uit een te zetten en uit elke omstandigheid, zelfs diegenen welke ter ontlasting des betichten hadden moeten verstrekken, trok hy tot gevolg, dat Jakke Luyfels de echte dader des misdryfs was. De armoede des beschuldigden, zyne hardnekkige ontkenning, dit alles waren voor hem tastbare bewyzen zyner plichtigheid.
- Wat ging de betichte toch aen de Spillebeek verrichten en dit juist op het oogenblik vastgesteld tot het leggen van het geld in den hollen boom? - riep hy uit. - De beschuldigde beweert dat hy er een brood ging halen. Dit kan waer zyn; maer men heeft er het brood niet terug gevonden. En ware het nu zoo dat men het terug hadde gevonden; wat zou dit bewyzen? Niets, dan dat de beschuldigde, hier tegenwoordig, het opzettelyk erin had gelegd, ten einde zich ervan te bedienen als middel ter zyner ontschuldiging. Dat niemand dan hy de dader is, dat zegt genoegzaem de omstandigheid, dat hy zich, eenige dagen vóór het plegen der misdaed als een bedelaer aen de Kretenborgsche hoeve aenmeldde, en op de weigering van pachter Pauwel Gyselynckx, slechts morrend en onder het uitspreken van bedreigingen de hoeve verliet.
De verlegenheid der vrouw des beschuldigden leverde, volgens de prokureur des konings, een ander bewys zyner plichtigheid. - De vrouw was het met haer man eens, - riep hy geestdriftig uit; - haer stamelen toen zy ondervraegd werd omtrent de afwezigheid haers mans, geschiedde zulks niet alleen uit vrees van zich te zullen misspreken? En indien zy zich misprak, zou zy daerdoor haer man niet in de handen van het gerecht leveren? want zy wist toen nog niet dat de schuldige reeds gevat was; zy wist niet dat de vogel reeds in het net zat. Ja, ik herhael het, de vrouw van Jakke Luyfels, wist zeer goed waerheen haer man zich had begeven en waerom hy uit was; haer stamelen was geene verlegenheid, het was slechts vrees van zich te mis-