sproken geweest over zekere vochtige stof, welke men hier en daer in de holtens van het bergkristal ontmoet. Door warmen of breken, ontstaekt er by deze kristallen eene hevige losbersting en gedruis, gelykvormig aen die door het uitzetten van het samengeperst koolzuer veroorzaekt.
De heer Simmler gelooft dat de koolstof in vloeibaer koolzuer oplosbaer is, en daeruit kan kristallizeren.
Het aluminium welk men tot hier toe niet goed had kunnen solderen, wordt nu goed aeneen gezet by middel van eene menging van 80 deelen aluminium met 20 deelen zink.
Aluminium met 9 deelen (op 100) koper, is schooner en witter dan onvermengd.
Aluminium 90 of 95 deelen, met 10 of 5 deelen koper, maekt eene soort van brons, die menigvuldige goede eigenschappen bezit: uitmuntend schoone kleur, gemak in het bewerken, sterkte, mindere roestbaerheid, enz.
Men had tot heden toe den luchtkring die onze aerde omringt, geschat op eene hoogte van 40 tot 60 kilom. (rondom 10 of 15 uren). Deze schatting was gegrond op de voortgaende vermindering van zwaerte der lucht welke men bemerkt als men zich verheft in luchtbal of op de hooge bergen. Volgens deze verminderingsevenredigheid zou de zwaerte of dichtheid des luchtkrings, op eenen afstand van 60 kilometers boven de aerde, niets meer zyn. De heer Liais, beroemd sterrekundige van het observatorium van Parys, volgens waernemingen en becyfferingen over den dagenraed en de schemering na den zonnenondergang, beweert dat de hoogte des luchtkrings op eenen afstand van 280 kilometers moet gewaerdeerd worden.
Het geheim van den peerdentemmer Rarey zou, volgens den heer doktor Lobligeois, in de volgende bewerkingen bestaen:
Men zet zich aen de linker zyde van het peerd en tracht zyn voorste been te ploeijen en het aldus vast te maken met eene koorde.
Niet meer dan op dry voeten steunende, kan het peerd noch stampen, noch loopen. Men streelt het dan en leidt het zoo eenigen tyd rond. Men zet zich dan aen den rechten kant van het dier, brengt het voor eenen hoop stroo, doet hetzelfde met het voorste rechter been en laet het peerd op zyne knieën op het stroo vallen; men doet het dan op zyne zyde liggen; men gaet op zyne schouders zitten, het gedurig streelende. Als het geenen hoegenaemden wederstand meer biedt, maekt men het los, laet het zich rechten en spant het dadelyk in, of zadelt het op. Deze bewerkingen herhaelt men nog den zelfden dag, en verscheidene dagen daerna, tot dat men het dier gansch meester zy geworden.
C. Ommeganck.