overdekte, wanneer hy een glaesje wyn had gedronken, zoo als het nu ook het geval was, op eens had plaets gemaekt voor de kleur van versch gebleekt linnen. De man zag er op dit oogenblik wezenlyk uit alsof hem het grootste onrecht ter wereld was aengedaen, en alles voorspelde dat hy gereed was zynen tegenstrever in ruwe bewoordingen te antwoorden. Gelukkiglyk dat de oude rechter Liebrechts, even als de overige aenwezigen, zulks bemerkte, en de tegenwoordigheid van geest bezat de aendacht der twistende partyen op een ander voorwerp te trekken, anders hadde wellicht dien dag, een nietige twist twee goede vrienden tot vyanden gemaekt.
- Kom, kom, mynheeren, - viel de oude rechter den rentmeester Geuvels en den wisselmakelaer Lauters in de reden; - laet dit twisten daer! wat geeft het u of die man plichtig zy, ja of neen? Niemand uwer kent hem immers van naby? Bekommeren wy ons niet met hem; het gerecht zal uitspraek doen, en daermede punctum.
- Toch houd ik staende dat hy plichtig is! - sprak de rentmeester Lauters op den zelfden afgemeten, tergenden toon.
- En ik beweer dat hy onplichtig is! - riep de wisselmakelaer Geuvels vergramd uit, terwyl hy eene beweging deed met de hand en den met wyn gevulden roomer, die voor hem stond, om stiet.
- Mynheeren, - hernam da oude rechter Liebrechts, - laet my toe u te zeggen, dat gy, myn dunkens, beide wat al te lichtzinnig oordeelt. Ik zou er zoo niet mede durven omspringen, ofschoon ik nu byna veertig jaren myns levens als advokaet en rechter heb doorgebracht. Maer dit laet zich ook gemakkelyk verstaen, wanneer ik u zal hebben gezegd, dat ik tydens myne lange loopbaen, meer dan eens, het gerecht heb zien dwalen, en dit nog wel in zaken die zeer gemakkelyk om oordeelen schenen; in zaken waer het aen geene stellige getuigenis ontbrak. Dit heeft my geleerd, in het vervolg, niet alleen zeer omzichtig in myne oordeelvellingen te werk te gaen, maer ook telken male dat ik iemand in het uitoefenen myns ambts plichtig verklaer, te zeggen: God geve, dat ik geen onschuldige hebbe verwezen!
De oude rechter Liebrechts schoof zich den bril van den neus tegen het voorhoofd en bezag nu beurtelings den rentmeester en den wisselmakelaer, alsof hy zien wilde of zyne woorden al of niet het gewenschte uitwerksel hadden voortgebracht; doch weldra was hy van het tegenovergestelde overtuigd.
- De beschuldigde is onplichtig, zeg ik! - riep de wisselmakelaer Geuvels uit.
- Myn gedacht is dat hy plichtig is! - zegde de rentmeester Lauters, met het zelfde uitdagend lachje rond de dunne lippen.
- Mynheeren, veroorloof my u te zeggen, - sprak de oude rechter Liebrechts, het hoofd zachtjes over en weder schuddende, - gy zyt twee goede oude vrienden myner; maer tevens zyt gy ook twee styfhoofden. Gy wilt niet luisteren naer het oordeel myner lange ondervinding; laet my toe u eens iets te verhalen dat, ik hoop het, u weldra van denkwyze zal doen veranderen.
Wy knikten allen toestemmend, en de oude rechter begon aldus:
- Het is u bekend, dat ik verscheidene jaren het ambt van rechter van onderzoek by de rechtbank van eersten aenleg dezer stad heb waergenomen. Tydens ik dit ambt bekleedde, - ik geloof, zoo myn geheugen my getrouw is, dat het den eersten kersdag was van het jaer 1838, - bevond ik my in myn kabinet, waer ik my bezig hield met het in orde brengen eeniger stukken betrekkelyk eene kindermoord. Het kon zoo wat 10 of 11 ure in den voormiddag zyn, toen op eens de deur myns kabinets werd geopend, en de prokureur des konings, met eenen geopenden brief in de hand, binnen trad.
- Heer rechter, - sprak myn kollega, de openbare beschuldiger, zoodra hy een voet in de kamer had gezet, - heer rechter, gy moet u aenstonds gereed maken, om te vertrekken; eene zaek van het hoogste gewicht eischt onze tegenwoordigheid elders.
Die plotselinge aenkondiging van oogenblikkelyk vertrek bracht my geheel uit mynen schik.
Op een eersten kersdag, zonder te hebben mis gehoord, de stad te moeten verlaten, dit beviel my geenszins; doch weldra herinnerde ik my, dat myne ambtsplicht my gebood te gehoorzamen.
- Is er ergens eene misdaed gepleegd, heer prokureur? - vroeg ik, terwyl ik hem myne snuifdoos toestak.
- Nog niet, - antwoordde hy my kort weg; maer weldra zal zy het zyn.
- Van welken aert is zy? - vroeg ik nogmaels.
- Een brandbrief! - hernam myn kollega andermael even kortbondig.
- Een brandbrief! - herhaelde ik; - en waer toch?
- Te Esschen, - luidde het antwoord des prokureurs.
Een oogenblik bleef ik nadenkend staen, waerop ik het hoofd verhief en zegde:
- Welnu, dan heb ik toch nog den tyd om mis te hooren; daer dit eene dier misdaden is welke nooit by dage worden gepleegd.
- Vergeet niet, - onderbrak myn kollega, - dat het dorp Esschen zoo wat vyf uren van de stad is verwyderd, dat de wegen een voet dik met sneeuw liggen overdekt, en wy, willen wy geenen ergwaen opwekken, niet met ons rytuig te Esschen mogen aenkomen, maer minstens eene volle uer over de heide hoeven te loopen; en, daer het geld tegen acht ure op de aengeduide plaets moet liggen, wy