Buduognad.
Groep door J. du Caju.
In de voorgaende aflevering der Vlaemsche School, zegden wy een woord van den groep, waermede, over eenige jaren, de beeldhouwer J. du Caju debuteerde; thans hebben wy het genoegen de plaet der samenstelling onzes stadgenoots in het licht te geven, en twyfelen geenszins of onze lezeren zullen, by het beschouwen dezer teekening, het gunstige oordeel bekrachtigen dat wy over 's meesters werk hebben geveld.
De kataloog der Brusselsche tentoonstelling van 1848, doet het onderwerp dezes groeps door de volgende woorden kennen: ‘Budwognad, zoo leest men, had onder zyne vaendels de Nerviërs, de Atrebaten en de Veromanduen vereenigd om de onafhankelykheid der Belgen tegen Cesar's legioenen te verdedigen. Aen het hoofd van zestig duizend krygers, valt hy, ten jare 57 vóór Christus' geboorte, de Romeinen aen in eene plein aen de boorden der Sambre, in de omstreken van het dorp Prèle, gelegen. Met woede werpt hy zich op de vreemdelingen en brengt wanorde in de vyandlyke scharen. De stryd is hevig en blyft langen tyd onbeslist; doch eindelyk zegenpraelt Cesars geluk over den moed der Belgen. De kloeke Buduognad ziet nevens hem zyne dapperste medegezellen nederstorten. Hy zelf wordt van alle kanten omringd; met eene spies gewapend, doet hy nog de overwinnaers beven. Na eenen wanhopigen tegenstand, valt deze held, de laetste, op de lyken zyner geslachtofferde vyanden.’
Ofschoon deze beschryving niet letterlyk in Cesar's schriften worde gevonden, komt zy nagenoeg met het verhael dezes veldoversten overeen. Cesar inderdaed leert ons, dat hy in gemelden slag, na een hardnekkig en bloedig gevecht, Buduognad aen het hoofd zyner Nerviërs overwon. Moedig hadden onze landgenooten voor hunne vryheid gestreden. In hunne laetste hoop op redding, zegt de veroveraer hadden zy dusdanigen moed getoond, dat wanneer er krygers op den eersten rang nedervielen, de naeststaenden onmiddelyk hunne plaets vervingen, en op hunne lichamen streden; en, van deze opeengehoopte lyken, wierpen zy, als van eene hoogte, hunne spiezen op de Romeinen. Van de zestig duizend Nerviërs, bleven er slechts vyf honderd over.
Du Caju heeft dus het dichterlyke zyns onderwerps begrepen; hy heeft het gansche gevecht in één groep afgeschetst en, in Buduognad, den belgischen krygsmoed, eene welverdiende hulde toegebracht.
Wat de kunst, in dergelyke scheppingen vergt, is ten vollen nagekomen. De beeldhouwer heeft zelfs den oogenblik vóór het feit, den oogenblik van het feit zelve, en den oogenblik na dit feit, in éénen trek, weten voortestellen. Buduognad, met al het vuer eens krygers, met al de macht zyner mannenjaren, is nog in stryd tegen de Romeinen; zyn schoone aengezicht glanst van die edele fierheid, het kenmerk der vrye Nerviërs; zyn lange hair golft met den wind wild over zyne schouders en duidt de woestheid zyner aenvallen aen. Buduognad strydt: maer met de overtuiging eener heilige zaek. De dood, hy vreest haer niet, en ziet ze vrank in 't aengezicht; een aental Romeinen liggen onder zyne voeten vertreden. Doch zie een dolk heeft den Belg getroffen; de machtige man stort neder; en zyne dood beslist over het lot des Vaderlands. Men gevoelt dat met hem den stam der Nerviërs is nedergeveld: het Zuiden zal voortaen een deel van het Noorden beheerschen.
De uitvoering van dit beeldhouwerk is op de hoogte der voorstelling; zy is wel gelukt; de type van Buduognad is verheven en edel; het is een grootsch figuer, dat een aental schoone lynen aen het oog des toeschouwers biedt; de voorkant vooral bezit eene keurigheid die eeniger wyze, de werken der ouden, doet herdenken.
Een groep zoo als diegene des heeren Du Caju, is weerdig in marmer gebeiteld te worden; hy zou, wy zyn ervan overtuigd, de nationale beeldhouwkunst tot eer verstrekken.
P. Génard.