De Vlaamsche School. Jaargang 5
(1859)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijEen tafereel van Jan van Eyck.Van Eyck!... Wiens herte trilt niet by het hooren van dien naem? wiens ziele juicht niet van fierheid by het denken aen de talryke meesterstukken voortgebracht door het geniale drietal, dat mag aenzien worden als de echte verpersoonlyking van de kunst der XVe eeuw? De naem Van Eyck is de vuerbaek die van uit de middeneeuwen ons toestraelt, en wier helder licht nog aen de huidige geslachten den weg des zegepraels en des roems aenduidt. Welke schilders (Van Memmelinghe en Van Dyck uitgezonderd), bezaten ooit een fyner gevoel, dan deze kunstenaren; wie hunner bezat een reiner begrip van het echt godsdienstig schoone, en wie voegde ooit een schitterender koloriet by de uitmuntende geesteskracht, waermede de Schepper deze ware dichters had begaefd? Twee gidsen toont de vlaemsche kunst aen hare beoe- | |
[pagina 6]
| |
fenaren; twee gidsen die over eeuwen en eeuwen zullen heerschen: Jan van Eyck en Peeter-Pauwel RubensGa naar voetnoot(1), twee meesters, beide even nationael, en wier invloed, in onuitwisbare teekens onze school immer zal kenmerken; de eerste fyn, stil, godsdienstig, eenvoudig, verheven; de tweede, onversaegd, vol beweging, homerisch grootsch, onuitputbaer in zyne overweldigende scheppingskracht als in den rykdom zyner uitvoeringsmiddelen; beide echter in bezit van een onovertroffen koloriet, dit kostbaer erfdeel onzer voorvaderen. Het tafereel dat wy onzen lezeren in plaet aenbieden, is een der meesterachtige werken van Jan van Eyck. In weêrwil zyner geringe grootte, is het eene der schoone perels die 'schilders kroon versieren. Burgemeester van Ertborn, die edele kunstbeschermer, kocht het in 1830 te Dickelvenne in Vlaenderen aen, en schonk het, met zoo menig ander kunstjuweel, door zynen laetsten wil, aen de stad, waervan hy eens de eerste Magistraet was. De laetste uitgave van den catalogus van het Antwerpsch Musaeum geeft van dit schilderstuk de volgende beschryving: ‘De heilige Maegd, in eenen breeden blauwen mantel gehuld, en met eene kleine peerlenkroon versierd, draegt het kind Jezus, dat in de linker hand een koralen roozenkrans houdt. Ter rechter zyde van Maria, ziet men eene fontein met (de gekende) vier sprongen. De voeten van Christus' moeder rusten op het ondere gedeelte eener rykgeborduerde roode drappery, welke twee engelen achter haer vasthouden. Op het voorplan, en gedeeltelyk door deze drappery verholen, ontwaert men eene steenen bank met gras bedekt, en een prieel met roode bloemen, wyder den hemel. De lyst, die den grys-roodachtigen marmer nabootst, bevat deze woorden: ‘Opschrift waervan de dry eerste woorden, volgens het oordeel van stadsbibliothekaris F.H. Mertens, schynen te wezen: als ich can, leus die zich insgelyks bevindt op het portret van Van Eyckes vrouw, welke de kunstenaer in 1439, op haren 33 jarigen leeftyd, namaelde.’ Hoe eenvoudig en grootsch heeft de schilder dit treffend onderwerp behandeld! welk echt godsdienstig gevoel heeft hy er in geprint! Wel is waer, Christus is, in dit tafereel, niet meer volgens de oudste middeneeuwsche gebruiken afgebeeld, wanneer het Goddelyk Wicht met eerbied door zyne moeder ter aenbidding den geloovigen werd voorgesteld; er heerscht een meer menschelyk gedacht in dit schilderstuk: Maria aenschouwt haren Zoon met een onuitlegbaer gevoel van teederheid en moederlyke fierheid; Jesus, de God-Mensch, laet zich gansch aen zyne kinderlyke streelingen over. Diep doordacht is dit tafereel, waerin alles tot één doel samentrekt, en geene lyn, geene ploei, den blik des toeschouwers stoort. De fyngevoelige man, in zoete mymering medegesleept, kan uren lang voor dit kleine panneel staen droomen, en verlaet het ter nauwernood, om, eenige stonden later, er zich op nieuw te komen by vergasten. Dit is de voortreffelykheid der schilderwyze onzer voorouders; zy waren dichters en printten, in onuitwischbare trekken, hun godsdienstig gevoel in hunne werken, en deze zullen de eeuwen overleven omdat zy de weêrspiegeling van een tydstip zyn, waerin de mensch slechts die onderwerpen aen het doek vertrouwde, welke zyn geest huldigde en zyn hert beminde. Keurig teekenaer, uitmuntend kolorist, schonk Van Eyck aen zyn werk die dichterlyke tint welke alleen door begeestering wordt voortgebracht; hy, echt meester, wist dat men zonder koloriet, een groot teekenaer, doch nimmer een groot schilder kan wezen; hy vooral beantwoordde de vraeg of de gedachte de uitvoeringsmiddelen uitsluit; hy vooral toonde dat de zoo dikwerf miskende Vlaming, ten zelfde tyde en kolorist en denker is. P.G. |
|