De reizende Engelschen.
(Vervolg en slot; zie bl. 1, 11, 18, 174 en 188.)
Zoo vervolgde ik myne reis naer Antwerpen, en daer de engelschen niet houden van des nachts langs de groote baen te wandelen, - ten minsten wanneer zy zich in een vreemd land bevinden; want ik heb ergens gelezen dat de engelsche natie niet alleen ryk is aen behendige pick pocketsGa naar voetnoot(1), maer dat zy ook voor geene andere hoeft achteruit te wyken voor wat de alom geëerde en beroemde gilde der chevaliers de la nuit et du grand cheminGa naar voetnoot(2) betreft, - kwam ik, den volgenden morgend, gelukkig in myne geboorteplaets aen, zonder welkdanige verdere onaengename ontmoeting. Slechts toen ik reeds binnen Antwerpens muren terug was, ontmoette ik eenen myner goede vrienden, die my strak in de oogen keek en vroeg van waer ik kwam. Ik haestte my hem te antwoorden, dat ik een dag en een nacht voor plezier was uit geweest; waerop hy zegde:
- Ik dacht het wel; gy ziet er ook heel plezierig uit. Indien ik u een raed mocht geven, vriend, ik zou u aenmanen u ter rust te leggen. Gy verstaet my, niet waer? Hoor, leg u spoedig te bed; gy ziet er uit als iemand die niet slechts één dag, maer ééne gansche maend voor plezier is uit geweest.
‘Gy verstaet my?’ had myn vriend my gezegd, en ik verstond hem in het geheel niet; toch deed ik wat hy my had geraden: te huis gekomen, legde ik my spoedig te bed en... droomde een ganschen dag en nacht van reizende engelschen die my tot hun slachtoffer hadden gekozen, en niet ophielden my te vervolgen, en die ik, wat moeite ik ook inspande, maer niet kon ontvluchten. Sints dien heb ik de gewoonte, elken avond vóór ik moet op reis gaen, by myne gewoone gebeden te voegen: ‘Heere laet niet toe dat ik lieden van gene zyde des kanaels ontmoete.’
Hoe den lezer bovenstaende schets heeft bevallen, weet ik niet, en ik hecht er ook niet zeer veel belang aen, om de eenvoudige reden, dat ik er niet de vader maer de peter van ben. Zie hier hoe ze my in handen kwam. Over eenige maenden werd my, aen huis, een pakje ter hand gesteld, door een kleinen jongen, die zegde, het zelve van een onbekenden heer te hebben gekregen, om het aen my te overhandigen. Een brief, myn opschrift dragend, begeleidde het pakje. Ik haestte my den brief te openen en las:
Geachte Heer,
Hierby ontvangt UEd. eene schets, met verzoek dezelve in het licht te laten verschynen; doch, daer ik my, uit hoofde myner ernstige positie, met geene ydele en lichtzinnige bezigheden mag inlaten, verzoek ik UEd, deze schets onder uwen en niet onder mynen naem te laten verschynen.
Daer ik denk dat UEd. gereedelyk in myn verzoek zal instemmen, want de heeren romanschryvers en dichters zyn immers slechts op roem uit, en misschien kan myne schets UEd. aen dit ding helpen, zonder dat UEd. noodig heeft uwe inbeelding in het minst te vermoeijen, heb ik de eer UEd. van herte te groeten.
UEd. onderdanigste dienaer en toekomende naemlooze medearbeider.
J.B.A. Vertaam-Nordt.
In den beginne was ik ontevreden op dien onbekenden heer J.B.A. Vertaam-Nordt. Wat dacht hy wel?... voor wie hield hy my?... Dacht hy dan dat ik er op uit was om met de pluimen eens anderen te willen pryken?... Met een woord, ik besloot kort weg dat zyne schets nooit in druk, - ten minste door my, - zou worden gegeven. En ik had hiertoe nog eene andere rede: indien ik myn naem onder het stuk nederschreef, zou iedereen niet denken, en met recht, dat ik bekwaem was om my in sommige omstandigheden te gedragen als een echte dolleman, zoo als de held - of liever het slachtoffer - dezer schets zich gedroeg op de Place Royale en voor de deur van het Hôtel de Russie. Neen, in plaets van roem in te oogsten, zou ik my slechts bespottelyk maken; en dit kon ik my niet over het hert krygen.
De schets van den heer J.B.A. Vertaam-Nordt was dus veroordeeld om in het duister te blyven; toen ik eenige weken later, in een dagblad, onder de rubriek sterfgevallen, het overlydensbericht las van zekeren heer J.B.A. Vertaam, weduwenaer van Anna-Maria Nordt, - zonder twyfel de schryver van de bovenstaende schets, - grondeigenaer, oud 33 jaren, 9 maenden en 18 dagen. Nu moest ik zyn naem niet langer meer verzwygen, en kon ik zyn werk, onder zyne verantwoordelykheid laten verschynen. Ik overlas dan nog eens zyn schrift, veranderde de spelling van Des Roches in eene nieuwere, aerzelde eenige oogen-