De Vlaamsche School. Jaargang 4
(1858)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Een woord over de kleedy der geestelyken in de middeleeuwen.
De studie der kleedykunde
| |
[pagina 186]
| |
toonde den Kerkvoogd dragend al de kenteekens zyner hooge weerdigheid. Volgens het gebruik dier tyden, was hy in zyne Cathedra gezeten; met de rechter hand gaf hy den apostelyken zegen naer de latynsche wyze, terwyl hy, met de linker, den herderlyken staf hield; deze laetste was naer binnen gekeerd. Boven zyn habyt, zag men de amict, het eerste altaergewaed der geestelykheid; hier boven was de albe geplaetst, een wit lynwaden kleedingstuk, dat zoo als wy zegden, tot op de voeten nederdaelde, en in de vroegste tyden des christendoms het eenige gewaed des priesters was; zy werd door eenen ineengevlochten en saemgedraeiden gordel vastgehouden en bevatte, van onder, een versiersel, 't welk men de gewoonte had met roode of groene zyde te voederen. Boven deze kleedingstukken hing de dalmatika welker gebruik den bisschoppen en diakenen uitsluitelyk toekwam; eindelyk op dit tooisel was de kazuivel geplaetst waervan men ongelukkiglyk ten huidigen dage, den oorspronkelyken vorm schynt vergeten te hebben. Op het hoofd des prelaets prykte de bisschoppelyke myter en aen zynen vinger den ring, byzondere zinnebeelden zyner hooge weerdigheid. Even als de zegel die tot deze aenteekening heeft aenleiding gegeven, dagteekent het stuk dat wy heden mededeelen tot de XIIIe eeuw; thans echter is er geen bisschop op voorgesteld; de prelaet die er op is afgebeeld, is een abtder vermaerde abdy van St-Bernaerts by de Schelde. Eene lange beschryving hoeven wy thans niet te geven; daer wy reeds den toei des bisschops zagen, kunnen wy ons onmiddelyk een denkbeeld vormen van het verschil dat er op dit tydstip, tusschen de bisschoppelyke en abtelyke sieraden bestond. De abt hoort toe tot de orde van Citeaux; zyne kleederen zyn derhalve gekend; over hunnen vorm zullen wy by eene afzonderlyke teekening handelen. Onze prelaet is wat men gewoonlyk een niet gemyterden abt noemt; diensvolgens is hy staende voorgesteld. Hy draegt de amict, de albe, waerboven de stool en de kazuivel; de dalmatika, toeisel der diakenen en bisschoppen, is verdwenen.Ga naar voetnoot(1) Hy is bloothoofds en houdt met de eene hand den staf, met de andere het Evangelie; dit zyn de byzondere kenteekens zyner weerdigheid; doch om den abt gansch van den bisschop te onderscheiden, die doorgaens het eerste en somtyds het tweede dezer kenteekens ook voert, is de staf des eersten naer buiten gekeerd, terwyl, gelyk wy in ons voorgaende artikel zegden, diegene des laetsten, immer naer binnen is gedraeid. In latere tyden verkreeg de abt van St-Bernaerts het voorrecht van den myter te voeren even als de prelaten van zekere andere gepriviligiëerde abdyen. Wellicht zal het ons zyn vergund eene teekening zyner kleedy in de XVe en XVIe eeuw te doen verschynen. P. Génard. |
|