echter ongegrond te zyn, want buiten den tafeldiender, een rappen, beleefden, dienstwilligen walenjongen die er op uitscheen een goed drinkgeld te verdienen, kreeg ik gelukkiglyk niemand te zien.
Na het dîner vroeg ik my af: - Myn goede vriend, hoe gaet gy thans het overige van den dag, dit klein eindje dat u nog overschiet, doorbrengen? - Want de wyzer van myn zakuerwerk duidde aen dat het reeds meer dan vyf ure was. Na my een oogenblik te vergeefsch te hebben bedacht, zegde ik, terwyl ik my oprichtte: - ‘Kom, kom, à l'aventure, of liever, zoo als wy Vlamingen ons uitdrukken: waer de hand Gods ons zal geleiden.’
Daer ik reiszak, noch koffer, noch iets van dien aerd by my had, en niet geerne voor een chevalier d'industrie - een beroep, in het vlaemsch, zonder naem - zou hebben doorgegaen, betaelde ik den garçon het genoten noenmael, terwyl ik hem tevens verwittigde dat ik voornemens was den nacht in het hôtel door te brengen, en hy my diensvolgens eene kamer zou voorbehouden. De gedienstige walenjongen boog zich ten teeken dat hy my had begrepen.
- Ik mag er dus op rekenen, - vroeg ik andermael; - want ik breng niet geerne den nacht door onder den blauwen hemel? -
- Wees gerust, Milord - antwoordde de beleefde bediende; - ik zal voor u N. 23 in gereedheid houden, eene schoone luchtige kamer, die uitzicht geeft op de straet.
- Goed zoo! allerbest! - zegde ik, ofschoon den titel van ‘milord’ dien hy my gaf, ik weet niet waerom, my niet te zeer beviel, en my denken deed dat het Hôtel de Russie gewoonelyk door onderdanen van koningin Victoria moest worden bezocht.
Met dit gedacht verliet ik het gasthof.
Toen ik my op de straet bevond, wist ik niet zeer goed waerheen my te begeven, en dwaelde zoo wat à l'aventure, eenigzins nieuwsgierig waer ik ergens zou aenlanden. Ik ging voorby den schouwburg, het ogivael stadhuis en het zoogezegde Broodhuis, doorliep de Passage St-Hubert, tot dat eindelyk den prachtigen gotischen tempel, den HH. Michiel en Gudula toegewyd, myne aendacht boeide. Na het gebouw langs buiten te hebben bewonderd, zegde ik binnen 's monds: - Indien het inwendige van dien prachtigen tempel het uiterlyke evenaert, dan is het voorzeker een der merkweerdigste gebouwen van Europa. Kom, stappen wy er binnen, zoo zullen wy het best oordeelen wat er van is. - En de daed by de gedachten voegende, klom ik de trappen op die my het huis Gods moesten binnen leiden.
Voorzeker verwacht gy niet, vriend lezer, dat ik u eene beschryving geve der kunstvoorwerpen die den schoonsten tempel van Belgiës hoofdstad bevat; niet alleen ware zulks overbodig, om de eenvoudige rede dat het reeds honderde malen is geschied door de heeren opstellers der menigvuldige vlaemsche, fransche en engelsche beschryvingen der stad Brussel, maer ook om dat het eene zaek is geheel en gansch vreemd aen het doel dat wy beoogen.
- Goed, al goed, - hoor ik u aenmerken; - maer waerom hebt gy ons dan toch den tempel binnen geleid? -
- Zie, vriend lezer, zoo gy het weten wilt, eenvoudig om u te zeggen, dat het huis Gods ook bezocht werd door een gezin inboorlingen van gene zyde het Kanael. - - Welnu, gebeurt zulks niet elken dag? - vraegt gy weêr.
- Ja, vriend lezer, ja, gy hebt gelyk, het gebeurt alle dagen dat onderdanen van koningin Victoria onze kerken bezoeken; ja, het gebeurt alle dagen, dat zy er u ontstichten; ja alle dagen kunt gy dáér, beter dan elders, u een denkbeeld vormen van hunnen bespottelyke hoogmoed, van hun meer dan laekbare, aen het onbeschofte grenzende, sans gêne, van hunne minachting voor lieden die zy minder in rang wanen dan zy zelven; ja, gy zegt het wel, dáér kunt gy elken dag, elk uer, zoo als ik het in Brussels hoofdkerk deed, hunne hoofdgebreken het best gadeslaen. Lord John Bull en zyne achtbare gade, zaten er met den rug naer Gods altaer gekeerd en redeneerden luid op, even als of zy in de kamer van hun hôtel waren; de jonge sirs en misses wandelden arm aen arm, met het hoofd knikkend, glimlachend, en pretty, fair, handsome, beautiful, splendid en wat weet ik nog al meer prevelend, juist als of zy eene achtermiddagwandeling in het Parc of in den Passage St-Hubert deden; de geloovigen die den dienst bywoonden, ontsticht, zagen over hunne kerkboeken; de Suisse liep met zyne piek op den schouder, van de zwaerlyvige zwalpers naer de tengere smirrels, snollen en tuimelaers, tikte de eerste op de schouders om hen te zeggen dat zy met het aengezicht en niet met den rug naer het altaer gekeerd moesten zitten, en verwittigde de laetsten dat zy Gods tempel moesten eerbiedigen en er zich stil houden, of wel buiten vóór de deur pretty, fair, handsome, beautiful, splendid, zoo luid zy wilden, zouden gaen uitroepen. De jonge sirs en misses gehoorzaemden een oogenblik aen dit bevel, doch nauwelyk had de
Suisse hen den rug toegekeerd, of het zelfde spel herbegon; Lord en Milady John Bull, verre van onmiddelyk te gehoorzamen, namen het den vermetelen kerkbediende zeer kwalyk af, dat hy hen, vrye onderdanen van koningin Victoria, eenig bevel dorst te geven; zulks had tot gevolg dat de Suisse hen verzocht het huis Gods te verlaten, en daer de fiere eilanders zich hier tegen verzetteden, greep de bediende, aengesteld om de orde te doen eerbiedigen, Milord by den arm, en geleidde hem uiterst beleefd tot buiten den tempel; de jonge sirs en misses volgden, verontweerdigd over deze handelwyze, hunne achtbare ouders: de gewezen messenmaker van Manchester of Scheffield, met hoogst deszelfs gade.