De Vlaamsche School. Jaargang 4(1858)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Nevel. Novembermorgen, droef en donker Is uwe nevellucht en guer! Ze omhuld in rouw het stervend loover, En schynt het baerkleed der natuer. De vogel schudt van zyne vlerken De kille blanke drupplen nêer; Hy kan niet zingen, en zucht treurig: Hy vindt, eilaes! geen zustren meer. Myn hert gevoelt dat ook een sluijer, Een nevellucht zyn licht omgeeft; Het voelt zyn ledigheid, zyn dwaesheid, Waerin het smacht en kwynt en leeft. Geen wetenschap, geen wysbegeerte, Ontlossen 's levens raedselwoord; Een nevel dryft voor elken lichtglans, Die door den nacht des geestes boort. Wat willen wy het floers doorpeilen, Dat eeuwig op de schepping rust? Wat weten wy, wy zwervelingen, Die dolen op een vreemde kust! Wat kan ons zwakke geest doorgronden? Wy zien de wieg en zien - het graf; Als blinden stroomen wy steeds verder En storten in het donker af. Bedwingt uw blik, zoekt geen geheimen! Wat grypt ge als schynen, nevellucht? Ontzinden! - na het graf alleen slechts Daegt 't licht waervoor den nevel vlucht. Vorige Volgende