alles verheven, ook alle liefde weerdig is, dan smaekt hy innige wellust in die afgetrokkenheid zelve, waervan anderen niet zelden gruwen.
In den refter bemerkt men, onder andere aenziensweerdige kunststukken, de tafereelen welke er de wanden versieren en meestal daedzaken voorstellen die uit de geschiedenis der Orde getrokken zyn.
De plek aerde, die eenmael dien strengen boetplegeren ten jongsten verblyve zal verstrekken, ligt binnen de muren zelve van het eenzaem gesticht gesloten. Op dien nederigen doodenakker geene praelgesteentens, geene marmeren blazoenen, geen ydele lof, zelfs niet eens de naem van hen die er levend hunne grafplaets dolven en er thans in rusten, wachtend op het uer der groote ontwaking! - Niets anders dan het naekte en plegtige denkbeeld van de dood, geheiligd en verminnelykt door de weldadige gedachte der Verlossing.
In de wereld poogen wy in de toekomst voort te leven door 't enkele gerucht van eenen naem die met de snelheid van 't gesproken woord verdwynt en die een bronzen praelzuil van 't vergeten worden niet zal beschutten; alleen de Godsdienst boezemt ons gedachten in die ons dwars door alle ydelheid naer 't bekomen van een onsterfelyk geluk doen streven; vyand van al 't verganklyke, vernietigt hy echter na de dood al de banden niet die ons met de aerde in gemeenschap houden: onze herinnering laet hy op aerde voortbestaen - en deze, met de deugd ten voetzuil, doet hy ryzen uit het toegedolven graf anders grootsch en onvernielbaer dan het heerlykst gewrocht dat aerdsche kunst daerop zou kunnen stichten.
De bibliotheek van dit klooster bezit eene menigte kostbare handschriften tusschen welke men eene diploma bemerkt van de gravin Machtild dat van den jare 1112 dagteekend, herkomstig is uit het klooster van het Gorgona eiland waeruit de moniken door de aenhoudende aenvallen der Sarrazynen verdreven, de gastvryheid kwamen zoeken in deze plaetsen die hun heden nog ten verblyve verstrekken. Nevens dit diploma dient er een tweede te worden gerangschikt van Conrad II, hertog van Franconië die, na de dood des heiligen keizers Hendrik, ten jare 1024, tot koning van Duitschland en in 1027, als keizer gekroond werd te Rome. Hy stierf te Utrecht, in 1037.
Na een ruimen tyd in dit oord van geluk en zaligen vrede verbleven te hebben, namen wy ons afscheid van de goede kloosterlingen, die ons uitterherte vriendelyk hadden onthaeld. Al wat wy daer gezien en gehoord hadden, deed op ons den diepeten indruk. Ja daer, in die zoete eenzaemheid, waer zich het waer geluk schynt te hebben verscholen, daer nog heerscht vriendschap, die reine opregte broederliefde, welke men zoo schaers, op onze dagen, in de wyde wereld aentreft. In die klooster-gezinnen worden alle ydele eertitels vervangen door het teedere: vader, broeder, zoete namen, die in den mond van alle de leden dier groote familie, dan nog ontoereikend zyn, om alle de verknochtheid uit te drukken, die hen onderling als vaders en echte broeders verbindt. - Op onze tyden, daer de koude zelfszucht alle edele ziels-gevoelens onderdrukt, kan men het niet eens meer worden met die edele deugd, welke ons van den hemel werd toegegund, om ons met meerderen moed de ellende van het onzalig menschenleven te laten torschen. - By het zien hoe die kloosterlingen hunne vredige dagen slyten, ontsluit zich het hert voor de heilzaemste en koesterendste ontroeringen, en men leert er het wereldsche naer echte weerde schatten. Niet zelden voelt de reiziger, wanneer hy dit gastvry oord verlaet, dat alle zucht naer schyngeluk, alle ydele en logenzieke gedachten, voor reinere en betere betrachtingen, hem uit het gemoed zyn geweken. - Wie zou die plaets van heilige ruste kunnen naderen, die lange kloosterpanden, zoo grootsch in hunne eenzaemheid, doorwandelen, en zich niet voelen aengedaen tot in het diepste der ziel? - Het is er alles vol van wat tot mymering en stille geestontheffing op kan leiden: dit vale daglicht, waer als iets treurigs u schynt uit toe te lichten; die sombere gewelven in de verte fantastich omneveld van een weifelend geschemer; het regelmatig en statige getrap der kloosterlingen, in biddende
ingetogenheid steeds heen en weder wandelend; het nog eentooniger getik des uerwyzers, waervan elke beweging, met de immer kortende stonden onzer levensdagen, in de eeuwigheid gaen verzwimden. - Hier in dit heilig oord, vermogen de ydele levensgeruchten, het rustende hert niet te onstellen. - Hier in de Godsgewyde stilte, zwygt de stem der bruischende driften, en daer zy geloof en deugd ter schuilplaets strekt, moet ook de smertkreet, die van buiten uit de diepte opstygt, op den drempel dier uitverkorene wooning sterven. - Ah! hy nadere toe, en hy verblyve in dit oord van zalige wellust, wie zynen gepeinzen eene weldoende rigting wil geven, die de echte weerde wil kennen van alle de poogingen welke doorgaens zoo vruchteloos onze heensnellende levensuren verslinden!
Ch. J. Vanden Nest, priester.
(Wordt voortgezet.)