Kunst- en letternieuws.
Onder de menigvuldige letterkundige vereenigingen van Vlaemsch België, mag de Maetschappy De Vereenigde Vrienden, van Rumbeke, aen wier hoofd de heer A. Aug. Angillis zich bevindt, als eene der werkzaemste worden genoemd. Reeds in een vroegeren jaergang mochten wy de verschyning aenkondigen van eenige harer lettervruchten onder den titel van Rumbeeksche Avondstonden; thans heeft deze Maetschappy, onder den zelfden titel, eene tweede aflevering der werkzaemheden harer leden in het licht gegeven. Dit tweede stuk verdient, even als het eerste, de aendacht van de vrienden der nationale letteren. Het bevat niet minder dan vyf verschillige bydragen van den yverigen heer Angillis: Over de Rederykkamer: Altoos doende, te Leffinghe; eene goede bydrage betrekkelyk de geschiedenis onzer oude Rederykkamers, waerin een vry aerdig reglement uit zeventien artikelen, gansch in verzen voorkomt.
Over de Bedieningen van Daniel Heins aen de Hoogeschool te Leiden; een merkweerdig stuk, bevattende verscheidene ongekende byzonderheden betrekkelyk dezen dichter, die, zoo als men weet, tydens de eerste helft der XVIIe eeuw bloeide.
Over de joerschriften; lied van zuster Hadewych, eene merkweerdige dichteres uit de XIIIe eeuw, en Kronyk der Rousselaersche Rederykkamer: De Zebaer Herten. Dit laetste zal mede nuttig zyn voor wie zich met de geschiedenis der Rederykkamers bezig houdt.
De Luitenant in het Kamp van Saragossa, door K.L. Van de Vyvere, is eene schets, die tot grondslag eener novelle zal kunnen worden gebezigd.
Het Verhael uit de XIVe eeuw, door L. Baert, is tamelyk wel geschreven; doch wy verstaen niet waerom de schryver zyn onderwerp niet liever in de XIXe eeuw stelt, daer de voorvallen veeleer op ons tydvak, dan wel aen de middeleeuwen toepasselyk schynen. Immers was het geene gemeene zaek dat menschen, tot de werkende klas en tot de dienstbaerheid behoorende, konden lezen en schryven. In de middeleeuwen kende men ook geene kabinetten, geene voorzitters van rechtbanken, enz. Het kort verhael van den slag by Roozebeke alleen hoort tot de middeleeuwen te huis. De heeren A. Treallens en J. De Craene leverden elk eene bydrage betrekkelyk Pieter en Franciscus Cauwe, twee dichters der XVIIIe eeuw.
In een kortbondig antwoord op de vraeg: is de Mandel (eene rivier te Rumbeke vloeijende) ooit bevaerbaer geweest? bewyst de heer Jan De Leye zulks ten stelligste. De kundige dichter F.J. Blieck leverde mede eene goede bydrage betrekkelyk de geschiedenis der Rederyk kamers, onder den titel: een Byvoegsel op de geschiedenis der kamer van Rhetorica te Wervick; even als eene belangryke verbeteringe eeniger oude grafschriften, waervan de tekst verkeerdelyk in sommige uitgegevene verzamelingen was gedrukt. De legende der heilige Lans, door A. Van Neste, is eene goede vertaling.
De heer F. Monteyne deelde eenige regelen mede over Karel van Mander's naem en geschriften, en de heer J. De Craene, vereerde de nagedachtenis van Pieter-Frans Valcke, pastor van Rumbeke en schryver van verscheidene vlaemsche werken, die in 1787 het eeuwige met het tydelyke verwisselde. - Even als het eerste stuk der Rumbeeksche avondstonden, gelooven wy ook dit tweede, dat met de kerkelyke goedkeuring is voorzien, onzen lezeren te mogen aenbevelen.
- Te Gent, by L. Hebbelynck, is verschenen: Theophilus, gedicht der XIVe eeuw, gevolgd door negen andere gedichten uit de middeleeuwen, uitgegeven door Mr Ph. Blommaert. Hier over nader in eene volgende aflevering.
- By de wed. Lamot-Jacobs, te Antwerpen, is verschenen eene Nederduitsche spraekleer, door J.G. Peeters, professor by 's Ryks middelbare school, hier ter stede. Dit werkje ten pryze van 60 centiemen bekoombaer, is in vragen en antwoorden opgesteld, en zal met veel nut in de lagere scholen kunnen gebruikt worden. Nevens de theorie vindt men altyd eene reeks praktische oefeningen of toepassingen van de opgegevene regels, welke in het lager onderwys zoo dikwils ontbreken. Geerne nochtans hadden wy gezien, dat de schryver in zyn werkje alleen de algemeen aengenomene regels hadde opgegeven, zonder uit alle stelselen wat byeen te scharen; dat hy, by voorbeeld, in de verbuigingen geen onderscheid der geslachten in het meervoud hadde aengenomen; dat hy sommige punten niet te zeer, en andere niet te weinig hadde uitgebreid; (de verhandeling der sterke werkwoorden van Heyse, Bril of Van Beers, is te uitgebreid om in zoo eene kleine spraekleer geplaetst, te worden); dat hy met de algemeen aengenomene spraekkunsttermen in vrede ware gebleven; want zegt, immers, klinker zooveel niet als zelfklinker, gemeene naem zooveel niet als algemeene naem, verkleinwoord zooveel niet als zelfstandig verkleiningswoord, enz. - De kleine kinderen mogen in school niet twisten, dat voordeel moet men aen de groote jongens laten. - Echter, laet het werkje daerom niet heel verdienstig te wezen en wy zullen met Helvétius tot den schryver zeggen: ‘Dans un bon ouvrage, quelques petites fautes sont des miettes, que l'on jette à l'envie.’