Ja, dikwyls, zoo als wy reeds gemeld hebben, waren de maetregels verschrikkelyk die genomen werden om de voortzetting der ziekte te voorkomen; hoe hevig echter dit gevaer van uitbreiding ook mocht wezen, kunnen onze hedendaegsche begrippen niet den minsten vrede hebben met de alsdan gebruikte bewaermiddelen.
Te Luik, by voorbeeld, was het verboden eenen leproos op eenen afstand van tien stappen te naderen; wie dit verbod verbrak, mocht men doodslaen! Al die met die ziekte besmet waren, moesten overal eene witte roede in de hand dragen; wie eenen leproos dood sloeg die zyne roede niet by zich had, kreeg van den mombour of burgemeester eene vastgestelde belooning!
Alle melaetschen die men na het eerste bevel (van opsluiting) des bisschops op straet vond, en die oogenblikkelyk niet met de doodslagers naer een der Lazeryen gingen, werden doorschoten. (Conscience, Gesch. van Abulfaragus, bl. 94 en seq.)
Nochtans waren er dagen gesteld waerop het den Lazarussen toegelaten was in de steden te bedelen; er bestaet onderanderen desaengaende eene ordonnantie van Keizer Karel voor de stad Brussel gegeven 3den january 1538, welke voorschryft: ‘dat sy die bidden ende haelen op die dagen, plaetsen ende tyden als sy dat altyd hebben geplegen te doene ende moghen doene en andersins niet, welke voor 12 Lazarusschen die de aelmoessen als vooren binnen dezer voorseyden stadt sullen mogen bidden ende halen, sullen moeten hebben en dragen de hoeijen met witte linten ofte coirden, handschoenen mantels, schotelen ende andere teekenen van oudts geordonneert, ende alst behoort, sonder dat sy haer water sullen mogen maken onder 't volck, in de beken oft ter plaetsen daer de andere lieden gemeenlyk hanteren, etc.........,........ insgelyks en sy met huere bloote handen niet mogen raken oft genaken eenige coorden oft hanckzeelen gemaeckt om de bellen te trecken oft te clincken, noch ook clepels oft clincken, oft iet anders het welck de andere lieden trecken oft handelen ende dat al op pene van gecorrigeert te worden ter ordonnantie ende discretie als voren.’
De costumen van Henegauwen bepalen ook de dagen waerop de melaetschen tot de stad toegang hadden, verbiedende, onderanderen, aen de herbergiers, aen de weerden, aen de handelaers in levensmiddelen, de besmetten ten hunnen huizen te laten eten of te drinken (Cap. 135).
Te Amsterdam hadden de leproosen jaerlyks twee vrolyke dagen: Koppertjesmaendag en dynsdag; dan reden zy met sleden, fluiten en trommels door de stad om aen de deuren der goede lieden aelmoesen te ontvangen. Dit gebruik heeft bestaen tot in 1604 (Le Long, Besch. der stad Amst., bl. 520).
Buiten de vastgestelde dagen, was de toegang tot de steden aen de melaetschen verboden, want de schrik die deze by de bevolking verwekten was dusdanig, dat wanneer een besmetten tot een dorp naderde, de gemeenteklok de inwooners ervan waerschuwde, opdat deze in hunne wooningen zouden vluchten. Wanneer er een onheil voorkwam, beschuldigde men er de Lazarussen van; alle de ongelukken werden aen de bygelegene leprooseryen toegeschreven, en dikwyls werden deze zieken de slachtoffers van de bygeloovigheid en den overdreven schrik.
In de maend July 1320 verspreidde zich in den Languedoc (Frankryk) het gerucht dat alle de waterputten en fonteinen door de Lazarussen vergiftigd waren; zonder de mogelykheid ervan te onderzoeken, onderhoort men eenen melaetschen die bekent hier toe, door de beloften eens joods aengeprikkeld geweest te zyn. Op eenen besmetten vindt men een gesloten pak, inhoudende den kop eener slang, paddepooten, vrouwenhair, in een zwart en stinkkend nat geweekt, welk hy verklaerde in de fonteinen te werpen: onmiddelyk werden eenige joden en leproosen gebannen, andere verbrand, en de goederen der melaetschhuizen en der joden aengeslagen. (Hist. de France au moyen-âge, par Capefigue, t. II, p. 113).
Zeven jaren vroeger (1313) had Philips-de-Schoone, om het volk te stillen, in Vlaenderen, ook een getal dezer ongelukkigen door het vuer doen sterven; (Meyeri, Ann. Fland. ad ann. 1313-14-id. Despars, Chr. vl.) eene nieuwe vervolging stond aldaer in 1321 tegen de Leproosen op. (Ziet over de zelve ook Durand, Ampliss. coll. t. V. col. 414).
Alhoewel de melaetschheid als ongeneesbaer aenzien werd, moesten er nogtans gevallen voorkomen dat eenige dier lydenden, de gezondheid wederkregen en van die plaeg verlost werden; dit blykt uit eenige burgerlyke voorschryvingen en byzonder uit het Manuale sive officiarium curatorum Insig. Eccl. Cameracensis recognit. et auctum per Rev. in Chr. Pat. et Dom. D. Maximil. a Bergis Episc. ac Duc. Camer. in het welk, voor dit geval, de dankzeggingmissen zyn aengewezen.
‘Ist dat het geschiede dat den sieken quam te genesen, soo wierd hy door de ervaren rechters wederom gevisiteert, ende geoordeelt synde erstelt te syn, laet men het selve aen den pastoor weten, den welcken in het sermoon het aen het volk bekent maekt, en den genesen wierd inde kerke gebragt; den pastoor dede als dan de misse van de HH. Dryvuldigheyt, van den H. Geest ofte van O.L.V. naer den tyd van het jaer.
De misse geeyndigt synde, soo vervoegde den genesen Lazarus sig weder met de gesonden.’ (Addit. et corrections etc. etc. door Gyseleers Thys).
Schandelyk is het voor het menschdom, dat tot zelfs de wreedste plagen, waermede ons geslacht werd geslagen, aenleiding tot den hatelyksten handel hebben gegeven. De