De Vlaamsche School. Jaargang 4
(1858)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe reizende Engelschen.
| |
[pagina 11]
| |
- You shall see not only the city and the neighbourhood, antwoordt de cicerone, - but even the seaGa naar voetnoot(1). - Well, very well, zegt nu de onderdaen van koningin Victoria, - je volé monter incontinentGa naar voetnoot(2). Eenige stonden later klimt hy de trappen op, gevolgd door zyn gansch gezin, en houdt niet stil, dan wanneer het hem onmogelyk is geworden nog verder te klimmen. Dan haest hy zich het hoofd door eene venster of kykgat te steken, ofwel gaet met de ellebogen op de galerei-leuning rusten om, op zyn gemak, de stad en den omtrek, alsook de zee, indien de plaets waer hy zich bevindt hem zulks toelaet, te beschouwen à vol d'oiseau. Na aldaer eene halve of heele en somtyds ook wel twee heele uren te hebben doorgebracht, en de stad en den omtrek in alle hare richtingen van omhoog te hebben bewonderd, besluit lord John Bull een einde te stellen aen zyne belangryke beschouwingen, en na hy dit gedacht aen lady John Bull, alsmede aen de jonge sirs en misses heeft doen kennen, waerop de laetsten eenstemmig - Yes Pa!Ga naar voetnoot(3) antwoorden, beginnen allen de dry of vierhonderd steenen trappen af te dalen, om hun cicerone te gaen opzoeken, die ongeduldig op hunne komst wachtend, aen de deur naer de kraeijen gaept en er zich deerlyk staet te vervelen. Zoodra zy by hun wegwyzer terug zyn, zegt lord John Bull: - Beautiful! very beautiful! - en allen volgen den cicerone, om wêer andere bewonderensweerdige dingen te gaen in oogenschouw nemen. Echter vooraleer voor goed de plaets of straet te verlaten waer zich het gebouw verheft dat hy heeft bezichtigd, houdt lord John Bull nog eens eventjes stil en verheft hy het hoofd, om nog eens, en dit voor de laetste mael, de hoogte te bewonderen tot waer hy heeft opgeklommen, terwyl hy met eene soort van zelfvoldoening halfluid zegt: - Very high! one of the highest I ever sawGa naar voetnoot(4)! Lady John Bull zegt niets; de jonge sirs, die reeds een eindwegs vooruit zyn geloopen, zeggen insgelyks niets, maer de snolletjes en smirreltjes, de schuchter terzyde lonkende misses Bull, geven hun vader gelyk, en antwoordden: - Yes Pa, very trueGa naar voetnoot(5). En nu verder, verder! Lord John Bull wil nog andere dingen zien, al wat de stad ziensweerdig oplevert: de vlieten, de wykpompen, de bornputten, in een woord alles! Al de onderdanen van koningin Victoria, bezichtigen echter niet alles zoo nauwkeurig als Lord John Bull. De jonge Engelschen die het voorrecht genieten afstammelingen te zyn van adellyke of schatryke ouders, overleggen het doorgaens gansch anders op reis. Ofschoon zy in alle voorname plaetsen stil houden, toch geven zy zich de moeite niet iets van naby te beschouwen, buiten de merkweerdigheden die Parys en eenige andere voorname hoofdsteden opleveren. De badplaetsen waer veel wordt gespeeld, zyn gewoonelyk de oorden waer zy het liefst en het langst stil houden. Dáér brengen zy den tyd door met eten, drinken, rooken, wandelen, spelen, wedden en slapen; altemael dingen die zy even goed te huis zouden kunnen verrichten. In de overige steden vergenoegen zy zich met het beste hotel, waer zy een nacht en een halven dag vertoeven. Op hunnen tocht van de stoomboot of de spoorbaen naer het hotel, werpen zy ter loops een vluchtigen blik op de voornaemste gebouwen die zy voorby gaen, koopen een guide des étrangers, dien zy in hun hotel of eene der voornaemste wandelplaetsen doorloopen, en daerin bewonderen zy het merkweerdige dat er in de stad is te zien, en vertrekken den volgenden dag naer eene andere plaets, om er nogmaels een nacht in het voornaemste hotel door te brengen en er een guide des étrangers aen te koopen. Zoo ontmoette ik eens een jongen lord met zyne lady op de buitenwandeling; beide zaten naest elkander op eene bank, met een guide des étrangers in de handen. De wandeling had my vermoeid en ik zette my naest hen om een weinig uit te rusten. Zy lazen, lazen altoos met de grootste aendacht voort, en gaven zich de moeite niet elkander het woord toe te voegen. Ik zat reeds eene halve uer naest hunne zyde, en daer ik genoegzaem had uitgerust, dacht ik myne wandeling te hernemen; doch milord, trok myne opmerkzaemheid op zich, daer hy zyn boek toesloeg, en tot milady in de engelsche tael zegde: - Antwerpen is eene schoone stad, Betsy! honderd-duizend inwooners, tien kerken, een stadhuis, twee standbeelden, een Musaeum, eene Akademie, eene Beurs, eene prachtige haven, een gerechtshof van eersten aenleg, eene koophandelschool en uitmuntende hotels ten dienste der vreemdelingen. - Yes Georges, - antwoordde milady, die intusschen insgelyks haer boek had toegeslagen, - eene schoone stad die veel voortreffelyke schilders heeft voortgebracht: Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers, Quinten Massys, en nog meer dan honderd anderen. Het deed my goed aen het hert, aldus vreemdelingen over myne geboortestad en de groote mannen die zy heeft voortgebracht, te hooren spreken; kind van Antwerpen, voelde ik my door hunne woorden eenigzins hoogmoedig gevleid, en het scheen my toe - belachelyk genoeg, ik beken het - deel te maken van de lange rei groote mannnen die in myne geboorteplaets het levens- | |
[pagina 12]
| |
licht zagen. Wanneer men vreemdelingen bewonderend hoort gewagen over iets dat van naby de plaets raekt, waer het geval ons deed geboren worden, zoo schynt het ons, in onzen hoogmoed, oogenblikkelyk toe, dat een gedeelte van dien roem op ons terugkaetst en ons van rechtswege toekomt. Ik werd echter spoedig tot de wezentlykheid terug geroepen, en de ster der onsterflykheid die ik boven myn hoofd had meenen te ontwaren, nevens de sterren die boven de hoofden van Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers, Quinten Massys en honderde andere antwerpenaren schitterden, verdween als by tooverslag, zoodra ik den vreemdelingen, die naest my op de bank zaten, het woord had toegestuerd. - Gy vindt onze stad der moeite weerd, milord, en gy bewondert de groote mannen die zy heeft voortgebracht, milady, en wel te recht, - sprak ik; - want niet alle steden bezitten zulke trotsche gebouwen, zooveel kunstjuweelen als Antwerpen; weinige plaetsen, ja zelfs weinige hoofdsteden van koninkryken toonen eene zoo lange rei van groote mannen als myne geboortestad. - Wat gy zegt, is waer, - antwoordde de engelschman droogweg. - Ja, zeer waer, - sprak zyne jeugdige gemalin hem met haer fyn stemmeken na. - Zonder onbescheiden te zyn, milord, - hernam ik - mag ik u vragen of gy reeds lang in deze stad verblyft? - Oh! neen; - zegde de Engelschman, - wy zyn eerst over een paer uren met de stoomboot van Londen aengekomen. - Maer hoe is het dan toch mogelyk dat gy alles zoo goed weet wat met deze stad in verband staet! - riep ik verwonderd uit. - Ah! niets zoo gemakkelyk, - antwoordde milord terwyl een eenigzins zelftevreden lachje rond zynen mond verscheen; - wy hebben het in dit boek gelezen. En de onderdaen van koningin Victoria toonde my, om my van zyn gezegde te overtuigen, den guide des étrangers, dien hy in de hand hield! - Ha, zoo! dan hebt gy, vooraleer het alles in oogenschouw te nemen, het vóoraf door de beschryving ervan willen kennen - merkte ik aen; - en zeker begint gy morgen uwe wandeling door de stad? - Neen, - antwoordde milord: - nu wy het alles door de beschryving kennen, hebben wy niet meer noodig het te bezichtigen. Wy vertrekken morgen na het ontbyt. Ik beet my op de onderlip om niet in een luiden lach uit te bersten; ja, om niet te lachen, ofschoon ik boos was op dien dommen ryken Engelschman, die zich de moeite gaf te reizen, en in eene merkweerdige plaets stil hield met het eenige doel er een nacht in een hotel door te brengen en er een guide des étrangers te koopen. Na een oogenblik stilzwygend te hebben vertoefd, keerde ik my nog eens tot den onderdaen van koningin Victoria; doch daer hy de vingeren der rechterhand voor den wyd geopenden mond plaetste, moest ik hem, beleefdheidshalve, eerst laten uitgeeuwen, vooraleer ik hem welvoegelyk het woord kon toesturen. Toen ik bemerkte dat hy den mond had gesloten, vroeg ik: - Reist milord voor handelszaken? De Engelschman antwoordde eenigzins ontevreden: - Neen, in het geheel niet; voor handelszaken! lieve God! ik ben markgraef, mynheer, en myn vader is Pair van Engeland; ik ben zyn oudste zoon en dus erfgenaem zyner adellyke titels, alsmede van zyn zetel in het Hooger HuisGa naar voetnoot(1). Neen, mynheer, gy vergist u; ik reis met milady myne gade, voor ons plezier. - Ha, zoo! - onderbrak ik, diep ademhalend, den toekomenden Pair van Engeland, die my, het zy in het voorbygaen gezegd, door zyne redelyk lange alleenspraek schier had bedwelmd. - Wy zyn voornemens het schoone zomergety in de badplaets Spa en den winter te Parys door te brengen, en in de tusschensaizoenen al de voorname plaetsten van België, Holland, de Rhyn-Provinciën en het noorden van Frankryk te gaen bezichtigen. - Zoo, milord! zoo! - onderbrak ik nogmaels den engelschen markgraef, terwyl ik my oprichtte, - dat is eene soort van continental journeyGa naar voetnoot(2). Gy gaet al de voorname plaetsen van België, Holland, de Rhyn-Provinciën en het noorden van Frankryk bezichtigen; even als gy heden met Antwerpen hebt aengevangen, niet waer? - Yes, - knikte de Engelschman. - Voorzeker zult gy in elke dier voorname plaetsen één nacht in het beste hotel doorbrengen? - Yes, - knikte nogmaels de edele lord. - En er u stellig een guide des étrangers aenkoopen? - Oh! yes, - knikte de onderdaen van koningin Victoria ten derde male. - Indien het zoo is, milord, - hernam ik, - dan heb ik de eer u en milady, uwe achtbare gade, te groeten. Daerop maekte ik eene diepe buiging voor milord en eene tweede even diepe voor milady, die zich insgelyks bogen, keerde hun den rug toe, en vertrok. Wanneer ik vyf of zes stappen ver was, keerde ik echter het hoofd nog eens tot die twee wonderlyke wezens, die, volgens hun eigen zeggen, voor plezier op reis waren, en betrapte hen, raedt eens op wat?... Milord en milady stonden tegenover | |
[pagina 13]
| |
elkander, met wyd geopenden mond, te... geeuwen. - Gelukkige kinderen Albions! fiere eilanders! ryke onderdanen van koningin Victoria! Gy alleen verstaet het hoe men zich in de wereld moet vermaken! - dacht ik, - gy alleen kent het hoe men voor plezier moet op reis gaen! Elk ander reiziger zou zich vervelen met alles nauwkeurig te bezichtigen en te bewonderen! en gy, de schranderste der menschenkinderen, gy weet de verveling der stad te ontloopen, om buiten, in het open veld, voor uw vermaek te kunnen.... geeuwen! Ik liet den markgraef en zyne gade aen hunne belangryke bezigheden over, en stapte verder. Nauwlyks had ik my van hen verwyderd, of op eens hoorde ik in de nabyheid het geklep eener klok. Het was de gewoone aenkondiging dat een reizigerstrein gereed stond om langs de spoorbaen te vertrekken. - Kom, - dacht ik, - doen wy eens gelyk de Engelschen; laet ons ook eens een uitstapje wagen, al ware het slechts om te beproeven hoe wy het in eene vreemde stad zouden aenleggen. Zoo gezegd, zoo gedaen. Ik spoede my naer de gare van den yzerenweg en kwam er nog in tyds aen; want de klok riep nog altoos den vertraegden ryzigeren toe, dat zy zich moesten haesten om zich van een vertrekkaertje te voorzien. Ik trad binnen en nam het myne, een kaertje voor een demokratieken waggon - vergeef my deze benaming - tot Mechelen. Nauwelyks had ik den tyd gehad my op de bank neder te zetten, of het rookende vuerpeerd - nog eene benaming waervoor ik u om verschooning bid, - zette den trein in beweging. Oech! oech! oech!... zoo ging het van hier tot aen Mechelen, terwyl de schouw van het locomotief, dat ons voorttrok, niet ophield dikke, zwarte wolken rook uit te spuwen. Doch het landschap dat ik voor my had, was zoo schoon, dat ik dadelyk den benauwenden rook vergat en het gedruisch dat het vuerpeerd maekte, byna niet hoorde. Wy waren te Mechelen vooraleer ik er zelfs aen dacht. Zoo ook moesten er de dry of vier onderdanen van koningin Victoria, die zich met my in den waggon bevonden, over denken; want zy hadden zoo lang de reis had geduerd, niet opgehouden met ronkend het hoofd op elkanders schouder te laten rusten. Ik begaf my dadelyk naer den Ooijevaer, - een goed hotel dat ik elken reiziger, die in dit stadje stil houdt, aenbeveel - om er te vernachten. Daer het echter te vroeg was om my te bed te begeven, ging ik by eenen myner vrienden een bezoek afleggen, om den volgenden dag met myne kunstwandeling aen te vangen. Wy waren beide te vrede elkander te zien en de hand te drukken; geen wonder, wy hadden ook zoo veel te zeggen, dat het reeds middernacht was toen wy eerst aen scheiden dachten. (Wordt voortgezet). Johan Van Rotterdam. |
|