Job.
Teekening door Hendrickx, houtsneê door H. Brown.
De plaet aen het hoofd dezer aflevering gesteld, is aen het boek van Job ontleend. Het onderwerp is algemeen bekend: Job, van al zyne goederen beroofd, van iedereen verlaten, aenhoort verduldig de verwytingen zyner vrouw en de aentygingen zyner misleide vrienden.
Deze samenstelling door den geestryken heer Hendrickx, van Brussel, geteekend, en door den heer Hendrik Brown, leeraer der houtgravuer aen de koninklyke Akademie van Antwerpen, in plaet gebracht, diene tot nieuw bewys van de hoogte welke de houtsneê in België heeft bereikt. Welke kundige behandeling! welk diep verstaen van het koloriet, die voorname eigenschap onzer nationale school!
Dit is eene der groote hoedanigheden welke wy den heer Brown toekennen: immer weet hy in de door hem uit te voerene plaetsneden, de kleur te printen welke het oorspronkelyke stuk kenmerkt. Men beschouwe zyne gravuren naer vroegere meesters, naer Rubens, Van Dyck, Tiziano, enz.; men beschouwe zyne werken naer schilders onzer eeuw: Wappers, De Keyser, Hendrickx, Dujardin, Lagye en anderen, immer vindt men het karakter terug dat men zoo geerne in de eigenhandige scheppingen dezer kunstenaren aentreft.
Om de graveerkunst tot zulke hoogte te voeren dat het eigen ik des plaetsnyders verdwynt voor de doenwyze der meesters wier werken men gelast is in plaet te brengen, moet men zelf een uitmuntend kunstenaer wezen; men moet al de eigenschappen der verschillende teekenaren weten te doorgronden; men moet, om zoo te zeggen hunne wyze machtig wezen.
Hendrik Brown, sedert den dag dat hy het hooge beleid der houtsneê-gravuer aen de koninklyke Akademie van Antwerpen in handen heeft genomen, heeft der nationale kunst oneindige diensten bewezen. Dank aen zyne onophoudende vlyt, zagen wy zoo talryke merkweerdige uitgaven met de keurigste werken zyner hand versieren; Lord Strafford, El Maëstro del Campo, de Geschiedenis van België, de Belgische Grondwet enz.; bevatten ettelyke getuigen van een talent, dat zich niet alleen ten onzent, maer ook in den vreemde, doet eerbiedigen.
Brown opvolgentlyk leeraer by de koninklyke Graveer-school van Brussel en den Haeg en van de koninklyke Academie van Antwerpen, heeft in deze plaetsen een aental leerlingen gevormd die weerdig zyne stappen hebben gevolgd. Goed teekenaer, zelfs goed schilder, bezit hy in eenen hoogen graed, al de hoedanigheden die den meester kenschetsen. Zyn talent werd ook openbaerlyk herkend: ten jare 1841 werd hem te s' Hage eene byzondcre medalie geschonken als hulde voor de talryke proeven van houtgravuer welke hy in de nationale tentoonstelling had opgehangen. Als graveur van portretten, heeft Brown zich eene byzondere faem verworven; eenige zoo als diegene des konings, des hertogs en der hertogin van Braband, van Peeter den Grooten van Rusland, van Cracco, van Adam van NoortGa naar voetnoot(1), enz. tellen voorzeker onder de schoonste die de houtsnêe in eenig land heeft voortgebracht.
Om het talent eens kunstenaers als Brown naer weerde te schatten, zouden wy hier de lyst zyner werken moeten aenhalen; eene beredeneerde beschouwing van verscheidene zyner voortbrengselen moeten maken; wy voorbehouden ons die taek tot het oogenblik dat wy, in bezit der noodige stukken, eene bondige levensschets des bekwamen mans in het licht mogen geven.
De Redaktie.