goed verzekerden toestand: het is het eenig middel om in het altyd bewegend verblyf der zee, aen het onzekerste aller levens, eenige oogenblikken stilstand te verleenen, het is het anker.
Daer de studie en kennis der oudheden ons vreemd is, zou het ons onmogelyk zyn te bevestigen welk schryver, de eerste, van het scheepsanker heeft gesproken. Het woord anker levert de byzonderheid op van in het meestendeel der talen, oude en hedendaegsche, denzelfden klank voor uitdrukking te bezitten; het heeft onbetwistbare betrekkingen met het grieksch woord αγκνρα, ankura; dees heeft dezelfde beteekenis en komt van het wortelwoord αγκων, ankôn, in dezelfde tael voort, in welke dit laetste het denkbeeld van hoek, gebogen voorwerp, haek voorstelt. De letterkundigen zouden ons het eene of het andere sanskritische dubbel-lettergrepig woordje aenhalen als zynde de wortel van het woord ankôn, en daerby een bewys te meer vinden om die Indische tael voor de moeder van alle talen te doen erkennen.
Is het zake dat Homerus het anker heeft gekend, zoo heeft hy het nochtans voorzeker niet genoemd; want hetgeen hy ευνη, eune, (bed, of by dichterlyke uitrekking van beteekenis: rustuig) noemt, was volgens het algemeen gevoelen niets dan een groote steen aen eene koorde, om de schepen op afstand van de kusten vast te leggen. (Ilias Rhaps. A. 436)
Diodorus van Sicilië die onder Julius-Caesar leefde, vertelt (lib. V.) dat de Pheniciers, by hunne reis in Spanje, eene zoo groote menigte goud en zilver verzameld hebbende, dat het hun onmogelyk was deze te bergen in dit ruimte hunner schepen waer zy gewoon waren de kostbare zaken op te sluiten, de stronken der boomen, die zy als anker gebruikten, ledigden, en het lood dat er in was, door de kostbare metalen, vervingen.
Lucianus, grieksch schryver, onder Trajanus en Marcus-Aurelius, geeft ons den prys te kennen van een anker van zynen tyd. In de tweede zyner samenspraken der dooden, komt Mercurius van Charon eischen hetgeen hy verschoten heeft voor den pachter van den overzet op den onderaerdschen stroom, en brengt hem in rekening: vyf drachmen voor een anker; Charon vindt dat het schroomlyk veel is. Het drachma was eene gouden munt van hetzelfde gewicht als ons stuk van éenen frank, maer bezittende waerschynlyk op dat tydstip, eene weerde van ten minste tienmael zoo veel.
Volgens Jal, schryver van het uitmuntend geleerd werk over de algemeene zeevaert, Glossaire nautique genaemd, zou de vorm der eerste ankers een soort van haek met eenen tand zyn geweest, vergelykbaer aen diegene welke hedendaegs by de Chinesen, de Malaiers en de Javanesen nog worden gebruikt, waervan hier het afbeeldsel fig. 1.
Deze volkeren nogtans bedienen zich ook van een dobbelhakig anker in hout, samengesteld uit een lang stuk met twee overhoeksche stukken by middel van
1
houten en koorden samengehecht; eene verzameling van lange rietstokken doet de werking van den ligstok, en dwingt dit anker altoos met eenen haek te grypen, zoo men ziet
fig. 2:
2
Op de penningen van Abydos ziet men het tweearmig anker verbeeld met de volgende vormen fig. 3 en 4:
3
4
De teekening fig. 5, stelt den eigenaerdigen omtrek voor, dien men vindt op de penningen van de stad Hatria.
Een gedenkmetael van de familie AElia draegt het afbeeldsel, fig. 6:
5
6
Op de stukken van Ancyra, en op diegene der koningen van Judëen vindt men byna denzelfden vorm fig. 6 geslagen.
Alle de voorafaengehaelde alsook, die welke den boord van een mosaïek versieren in het huis van eenen admirael te Pompeï gevonden, hebben gelyk men ziet, armen