De Vlaamsche School. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
Dryfkunst. De nieuwe remonstrancie van O.-L.-V. kerk te Antwerpen.Toen, over eenige maenden,de gekende duitsche schryfster mevrouw Ida von Duringsfeldt korte dagen te Antwerpen doorbracht, uitte zy den wensch de werkhuizen der fabriek te bezoeken welke de talentvolle dryver, de heer Lambrecht Van Ryswyck, de broeder des onvergeetbaren dichters, ter verveerdiging van zilveren en koperen ornamenten heeft gesticht. In een geestig artikel over de antwerpsche kunst en kunstenaren, heet mevrouw von Duringsfeldt dit bezoek, eene wandeling door de middeleeuwen; en deze uitdrukking is niet overdreven; wie ooit de uitgebreide werkzalen des heeren Van Ryswyck binnen trad, wie ooit de verschillende kunststukken in oogenschouw nam, loofwerk, kandelaren, lampen, luchters, kelken, ciboriën, welke er dagelyks worden voortgebracht, en daerby het schilderachtige voegt welke die talryke smissen en gieteryën, verlicht door een tooverachtig vuer, aen het oog opleveren, zal met de duitsche geleerde zich het woord middeleeuwsch laten ontglippen. Toen mevr. von Duringsfeldt het werkhuis des heeren Van Ryswyck bezocht, had de kunstenaer juist de hand gelegd aen de prachtige remonstrancie welke hy gelast was voor de hoofdkerk van Antwerpen uit te voeren. De verschillige bestanddeelen welke dit kunstwerk moesten uitmaken, waren nauwelyks geboetseerd; echter waren deze afgezonderde stukken reeds voldoende om het oog des waren kenners op zich te trekken. Thans is de remonstrancie voltooid en wy achten het ons ten plichte eene plaetsnede ervan mede te deelen. Hierdoor denken wy onzen lezeren aengenaem te wezen, des te meer, daer zy reeds in geval zyn geweest eenige der werken onzes dryvers te leeren kennen; de lamp welke hy voor de St-Caroluskerk te Antwerpen uitvoerde, en de prachtige beker die als hulde der vlaemsche bevolking, onzen gevierden romanschryver Hendrik Conscience werd aengeboden, zyn beiden hen voorgesteld geworden met twee treffende verhandelingen aen de pen van den te vroeg ontslapen Zetternam verschuldigdGa naar voetnoot(1). Wy noemden daer de artikels van Zetternam; in het eerste dezer stukken heeft de talentvolle schryver eenige woorden aen de bewerking van zilveren en koperen sieraden gewyd; wy achten het dus onnoodig over het stoffelyk gedeelte des kunstwerks stil te staen; onze aendacht gansch op het nieuwe voortbrengsel vestigend, zullen wy ons by eene enkele beschryving der remonstrancie bepalen. Zetternam deed zich eens de volgende droeve vrage: ‘wie weet heden nog dat het dryven een der belangrykste kunstvakken is? - Behalve, voegde hy er by, in het schilderen en in het beeldhouwen, denken er velen dat er geene kunst bestaet, en zy overwegen niet eens dat een dryver, schilder in de samen- | |
[pagina 170]
| |
stelling, beeldhouwer in kennis van vorm, en daerby metaelbewerker in de uitvoering moet zynGa naar voetnoot(1).’ Ware de geestryke kriticus thans nog in leven, buiten twyfel hadde hy eene schoone bevestiging zyner woorden in het nieuwe voortbrengsel van Van Ryswyck gevonden. En inderdaed vertoont de dryver zich hier niet als schilder, beeldhouwer, metaelbewerker, en bovendien nog als architekt, eene hoedanigheid die Zetternam, in zyne opsomming van kunstkennissen nog heeft over het hoofd gezien? Wie onzer waerdeert niet de eenvoudigheid der samenstelling, de sierlykheid der architectuer, de kieschheid der vormen, de keurigheid der uitvoering, maer bovenal wie brengt geene hulde aen de idée, de gedachte die den kunstenaar heeft geleid by het uitvoeren van het hem toevertrouwde prachtwerk. De idée zie daer wat wy vooreerst in de samenstellingen van Van Ryswyck lief hebben. Immer gaet hy van het grondbegin uit dat alle schepping op eene enkele gedachte moet rusten, en de versiering uit deze gedachte moet voortspruiten, haer vatbaer maken, en dan om zoo te zeggen tot haer terug gevoerd worden. Men ontlede zyn nieuwe werk en men bekenne de gegrondheid van ons gezegde. Wat is hier zyne grond-idée? De kunstenaer heeft eene menigte sieraden der middeleeuwen gezien, gestudeerd, en is echter nieuw gebleven daer hy de ingevingen zyns geestes alleen heeft gevolgd. Een soort van Gedicht ter eere van het H. Sakrament, zie daer de remonstrancie der O.-L.-V. Kerk; het Evangelium van St-Jan dient hem gedeeltelyk tot verklaring. Onder eene nis op eenen berg, waeruit de vier groote stroomen vloeijen is het mystische Lam verheven; vier heilige Vaderen in aenbidding nêergeknield, brengen hunne hulde aen het Lam Gods dat ‘wegneemt de zonden der wereld.’ Een smaekvol loofwerk strekt tot opluistering van dit eerste onderwerp, zinnebeeldige voorstelling van datgene welk ons de tweede verdieping in waerheid gaet vertoonen. Hier bevindt zich de plaets voor het H. Sakrament; op eene gelukkige wyze beheerscht zy de gansche samenstelling en boeit onmiddelyk de aendacht. Zes seraphynen zyn in aenbidding nêergezonken voor het brood der engelen dat in eene kroon van korenaren en wyntakken is verheven. Een gehemelte vertoont zich boven het H. Sakrament en wordt in eene kroon van loofwerk gesloten; de naeld vormt eene nis, waerin men het beeld ontwaert der Moeder Gods patroonesse der hoofdkerk van Antwerpen. Eenvoudig, doch volledig is deze samenstelling; dit is haer grootste lof. Wat de uitvoering aengaet, zy is weerdig van den kunstenaer die zich door den beker van Conscience zoo gunstig deed kennen. De figuren van O.-L.-V. en die der engelen, zyn met een zuiver en echt christen gevoel bewerkt. Meer zullen wy van dit kerksieraed niet gewagen, doch nogmaels met Zetterman bekennen dat het door dergelyke werken is dat men eene kunst in eere hersteld welke men tot nu toe, ten onrechte, niet genoeg heeft gewaerdeerd. De Redactie. |
|