De Vlaamsche School. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
Puinen der abdy van Villers.‘Op twee uren afstand van Gembloux, in de richting van Nyvel, onmoet men de schoone abdy van Villers, der orde van Citeaux, gelegen in het midden van bergen, in een bosch waervan zy den naem draegt. Zy werd ten jare 1147 door St-Bernardus zelven gesticht, die er twaelf monikken en vyf leeke broeders van Clairvaux heen zond; sedert dien heeft zy zich dusdanig uitgebreid dat de abdyen van Grandpré en St-Bernaerds-op-de-Schelde er uit zyn voortgesproten. De kerk is een der merkweerdigste van gansch het land; in eene kapel bewaert men de gebeenderen van tien gelukzaligen dezer orde, die er in 1590 plechtig werden geplaetst. De gebouwen der abdy, de hoven, de dreven van boomen, en de schoone ligging kunnen niet genoeg bewonderd worden. De rivier de Dyle loopt onder het Refectorium.’ Zoo sprak de schryver der Délices des Pays-BasGa naar voetnoot(1), toen hy, op het einde der vorige eeuw, de abdy van Villers bezocht, geenzins denkende dat er slechts een oogenblik noodig was om de prachtige gebouwen, die alsdan zyne bewondering opwekten, tot puin te verkeeren. Een dekreet der Fransche Republiek had de geestlyke goederen verbeurd verklaerd; de abdy van Villers deelde in het lot van zoo vele andere godsdienstige gestichten; eenige puinen, de prachtigste die het oog ontmoeten kan, zyn al wat ons van eenen tempel overblyft dien de oudheidkundigen beschouwden als het heerlykste monument dat de kunst der XIIIe eeuw ons had nagelaten. Sanderus in zyne Chorographia Sacra Brabantiae heeft ons de geschiedenis bewaerd der vermaerde abdy; Schayes in zyne Histoire de l'architecture en Belgique, schenkt ons eene gewetensvolle verhandeling over den bouwtrant van het honderdjarige gesticht. Indien de eerste dezer schryvers getuigt dat de monikken van Villers, van den dag hunner komst in Braband, door hunne uitgebreide kennissen in letteren en wetenschappen hebben uitgemunt, de tweede levert het bewys dat zy niet alleen de kunsten hebben lief gehad maer ook krachtdadig hebben aengemoedigd; in allen geval verdienen zy ten volle den lof dien Gramaye in 1606 van hen neêrscheef. ‘Villers, roept de geleerde Antwerpenaer in geestdrift uit, Villers is de roem van Braband, de voedster der godsdienst, de kweekschool der deugd de oudste dochter in België van Clairvaux, de naeste bloedverwante van Citeaux, eene gelukkige plantery der orde van St-Benedictus...... Vruchtbare tak door de handen van St-Bernardus in ons Braband geplant!’ J. Donnay. |
|