De Vlaamsche School. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
[pagina 82]
| |
De studie der werken onzer groote vlaemsche meesters, leert ons ook de namen der uitmuntende mannen kennen, die, door hunne verstandige bescherming, den voortgang onzer nationale school hebben bewerkt. Onder de talryke geleerden, die in de XVIIe eeuw, in ons vaderland op de kunsten en wetenschappen eenen heilvollen invloed hebben uitgeoefend, moet men met eerbied den naem melden van Frater Macarius Simeomo, abt van St-Michiels abdy te Antwerpen. Deze geleerde prelaet zag in de Scheldestad, op 13 mei 1616 het licht, en werd, vier dagen na zyne geboorte, onder de namen van Jan-Baptist gedoopt. Zyn vader was Marcus-Aurelius Simeomo, zyne moeder, Sara de la ChambreGa naar voetnoot(1). Hy was de eerste spruit waermede de echt zyner ouders werd gezegendGa naar voetnoot(2). Jan-Baptist Simeomo, die zich van zyne kindsche dagen door zynen schranderen geest en diepe godsvrucht had doen onderscheiden, trad by het bereiken der jongelingsjaren in de orde van Premonstreit. Op 2 february 1634, werd hy onder den kloosternaem van frater Macarius in de orde ontvangen; zeven jaren later (mei 1640) werd hy priester gewyd. Opvolgens licentiaet in de godsgeleerdheid en overste der Norbertinerssen, werd aen Simeomo ten jare 1662, de hooge weerdigheid van abt der St-Michiels abdy opgedragen, daer hy in een kapittel-generael vicaris-generael in Bohemen en Silesiën werd benoemdGa naar voetnoot(3). In deze verhevene bedieningen wist Simeomo der kunsten wezentlyke diensten te bewyzen. Kind der Scheldestad, tydgenoot van Rubens, Jordaens, Van Dyck, Teniers, had hy van zyne jongste jaren eene heilige liefde voor de beoefening van het schoone gekoesterd. Thans dat hy met de opperste weerdigheid in een der machtigste geestelyke gestichten was bekleed, wist hy al zynen invloed te gebruiken om den roem onzes Vaderlands in het vak van kunsten, letteren en wetenschappen te handhaven. De schriften des tyds getuigen van den heiligen yver die den weerdigen abt bezielden; zy toonen de uitgestrekte werken die hy ten uitvoer deed brengen. Door zyn toedoen werd het gansche gesticht als in een heerlyk paleis hervormd; het marmeren altaer van het H. Sakrament opgericht, en met de uitmuntende schildery: de aenbidding der HH. dry koningen, van Rubens versierd; de refter der abdy werd in eene weergalooze galery door den beroemden schilder Jan-Erasmus Quellin herschapen; terwyl er te Brussel eene prachtige Refugie voor de prelaten en St-Michielsheeren werd gebouwd. Niet alleen de kunsten, maer ook de letteren en wetenschappen vonden in Simeomo eenen machtigen beschermer. De geleerde Bollandisten vinden geene woorden genoeg om hunnen dank jegens den geleerden prelaet te toonen, die zoo krachtig hunne poogingen tot het opstellen der Acta Sanctorum ondersteunde. Men leere, uit hunnen eigen mond, de levensschets van Frater Macarius kennen. ‘Macarius Simeomo, zeggen Papebrochius en Henschenius, Antverpiensis, creditur, cum adhuc privatus esset, collegisse saepius laudatam Choro-seu Coenobiographiam S. Michaelis, eamque Sandero adoptandam tradidisse anno MDCLIX. Institutus autem Abbas anno MDCLXII, decessoris coepta in utroque monasterio egregie promovit. Et apud suos quidem altare S. Gregorii seu venerabilis Sacramenti, ex candido nigroque marmore alte erectum, cancellis etiam marmoreis et aedificato juxta sacrario instruxit; Sacris autem Virginibus specialem conciliavit Patronum B. Hermannum-Joseph, de quo ad VII Aprilis egimus; divisa cum illis insignia Reliquia, jam inde ab anno MDCXXII per Steinfeldiensem Abbatem donata; cujus prima expositio solemniter fuit celebrata anno MDCLXXIII die XI septembris; alteram vero partem ad S. Michaelis exposuit, in ea quam SS. Petro et Paulo, deinde S. Liduinae Virgini Schidamensi pridem diximus dedicatam, capella. Coeperat ille praecedenti anno Refectorium Religiosorum ornare, iis quas superius laudavimus picturis; sed longioris moliminis res erat, quam ut celeberrimus pictor intra paucos annos posset absolvere: fuit igitur eo mortuo quod duo successores curarent. Hujus etiam opus fuit nova a fundamentis et speciosa Braxatoria, eo loco ubi apotheca lignaria fuerat, vilis ac rustica et Abbatiam adeuntium oculos haud parum offendens: quo facto etiam consultum est monasterii quieti per quod discursandum braxatoribus extraneis eorumque ministris erat, dum coquendae cerevisiae opus exercebatur, in extimis ad septemtrionem domibus, nunc ad alios | |
[pagina 83]
| |
quietiores usus traductis. Cum autem necesse sit S. Michaelis abbatibus, ratione concilii statuum Brabantiae generalium, cujus membrum sunt, saepe Bruxellis degere, maxime si quando allegantur in numerum Deputatorum pro parte Cleri, uti erat ipse; sibi suisque successoribus in urbe illa Regia, juxta monasterium Capucinarum, construi fecit Hospitium commodum et magnificum. Berschotanam quoque domum, commodissimo ac saluberrimo loco sitam, quam suus decessor, ad religiosorum suorum recreationem restaurarat, coepit magnificis hortis, pomariisque et vivariis circumductis ornare: eaque occasione dejecta fuit porta quae ibi ad caput pontis antea conspiciebatur. Hic ille (quod gratanter a me commemorari par est) non solum habebat nostra eatenus impressa Sanctorum Acta, frequensque legebat; sed sisti etiam sibi volebat praecipuos quosque ad praelum paratos commentarios, tardum existimans eos expectare donec haberentur impressi: et titulo consilii pariter atque auxilii, in eam rem amanter diligenterque collati, invenies illi, annis MDCLXVII et LXXV, dedicatos martii et aprilis tomos ultimos. Talibus intentum, et adducti ad praelum maji videndi cupidissimum, aetatis anno dumtaxat sexagesimo, praelaturae decimo quarto, Christi MDCLXXVI, XII aprilis mors occupavit nobisq; subtraxit. Vivens sibi monumentum statuit ad eam chori columnam quae respicit cornu Evangelii; cui quidem imponi dimidiam corporis sui figuram permisit; sed aliud nullum epitaphium voluit, quam hoc a se dictatum. D.O.M.S. Quod mortale fuit, hic deponi voluit Fr. Macarius Abbas. Orate pro eo, ut cito ad Dei conspectum, atque exinde ad beatam transeat aeternitatem.’ Gelyk de geleerde Bollandisten het getuigen, overleed Simeomo op 12 april 1676; ter zyner nagedachtenis werd een prachtig marmeren gedenkteeken opgericht in de kerk zelve der abdy waervan de geachte prelaet als een der voornaemste weldoeners stond bekend. De plaetsneê welke wy van dit monument mededeelen, doet genoeg blyken, dat de befaemde beeldhouwer Peeter Verbruggen, de jonge, wien de uitvoering van dit werk werd toevertrouwd, zich op de hoogte heeft gehouden welke de kunst in de XVIIe eeuw in ons vaderland had bereikt. Uiterst wenschelyk ware het dus, dat dit gedenkteeken, welk, zoo men zegt, thans nog bestaet, eerstdaegs in den eenen of anderen onzer tempels hersteld wierde; het ware niet alleen eene hulde aen het talent van eenen onzer uitmuntendste beeldhouwers, maer tevens de kwyting van eenen plicht jegens eenen geachten prelaet, die onder talryke opzichten de erkentelykheid der antwerpsche bevolking heeft verdiend. J. Donnay. |
|