Kunst- en letternieuws.
Het volkslied en het tooneel, goed begrepen en goed aengewend, zyn de twee machtigste middelen ter beschaving en verzedelyking des volks; doch slecht begrepen en verkeerdelyk aengewend, stichten zy integendeel veel, oneindig veel kwaed. Wat het tooneel voor de hoogere en middelbare klassen der samenleving is, als hefboom van beschaving, als middel van overtuigingen verzedelyking, is ook het lied voor de mindere, voor de ongeletterde klassen. De heer E. Van Driessche zegde zulks nog in de voorrede van een onlangs te Brussel by J.H. De Hou verschenen werkje, voor titel voerende: Vaderlandsche Liederen, uitgegeven op last van het Maerlants-Genootschap, letterafdeeling van het Klauwaerts-Verbond, te Brussel, en wy stemmen zyn gezegde gereedelyk by.
Sedert Th. Van Ryswyck, die het volkslied, zoo als genoegzaem bekend is, met het beste gevolg beoefende, legden velen zich op dit vak der letterkunde toe; doch of allen er even goed in geslaegd zyn, is eene vraeg die wy niet durven bevestigen. Even als in alle vakken der letterkunde, schynt het ons toe dat er vele zich geroepen denken, doch het getal der uitverkorenen, in vergelyking van dit der zich geroepen denkenden, zeer gering is. Ons verwondert dit echter niet, daer wy van gevoelen zyn, dat de beoefening van het volkslied een der moeijelykste vakken is der letterkunde. Den eenen ontbreekt het aen gedacht, ofschoon zy den vorm goed meester zyn, en ander weten niet hoe hunne gedachten in te kleeden, en dit maekt dat geene van beide het goede stichten dat zy beoogen.
Wy wenschen uit den grond des herten dat men van alle zyden poogingen aenwenden moge opdat het vuile, walgelyk straetlied - want ja, zoo diep is by ons het straetlied gedaeld: vuil en walgelyk!... - door iets min aenstootelyks vervange worde. Arm volk, dat zoo diep is gedaeld, dat zoo dom is, dat het zich niet meer schaemt, zonder blozen de oneerbaerste dingen op te zingen. Het tooneel en het volkslied zyn in onze letterkunde twee vakken die nog op hunnen Conscience wachten. Wat Conscience voor den roman deed, blyft nog voor het tooneel en voor het volkslied te verrichten. Nog eens, men verlieze het niet uit het oog, het lied moet het volk verzedelyken; men mag niet alloos het volk van schoone meisjes en goed bier voorzingen: het volk heeft nog andere bronnen van smert en vreugd; de volksdichters moeten in de smert en het lyden des volks deelen, anders verdienen zy den naem van volksdichter niet, anders zyn zy geen volksdichter.
De verzameling van Vaderlandsche Liederen, ofschoon het in verre na allen geene vaderlandsche liederen zyn, uitgegeven op last van het Maerlants-Genootschap van Brussel, hebben wy met veel genoegen zien verschynen, en het heeft ons doen besluiten dat het volkslied eerder dan het tooneel, - dat, het zy in het voorbygaen gezegd, nog erg in de kinderschoenen loopt, - zyn Conscience zal hebben gevonden. Dit boekje bevat niet min dan 48 liederen, geleverd door 18 beoefenaren in dit vak der poëzy, en onder deze komen er voor die zeer veel aenleg verraden, ryk zyn aen gezonde gedachten, en den vorm goed meester zyn. Voor eerst noemen wy de vier liederen van A.S.; Al draeg ik maer 'n blauwen kiel van H. Van Eyck; het volksliedjen van K.D.M. 't zal warmer zyn van Moreel; verder liederen der heeren J. Blockhuys, A. Deweerdt, F. Jacobs, P. Van Duyse, enz.
Eene laetste aenmerking en wel de volgende, zoo als zy ons door onzen vriend J. de Geyter toegezonden wordt:
‘Vraeg, om Godswil, aen Van Driessche eens waerom hy in het bundeltje een liedje, met mynen naem eronder, opgenomen heeft. Ik heb hem volstrekt niets toegezonden, om de eenvoudige reden dat volksliedjes maken myn vak niet is. Wel heb ik, over vyf en zes jaren, honderde stukjes berymd voor vrienden en gezelschappen, maer die moesten slechts op één feest dienen, en dit was ruim lang genoeg naer gelang hunner weerde. Het bedoelde stukje in het bundeltje des Klauwaerts is een dier zoutelooze ongerymdheden, en zoo men my door de opname eenen ondienst heeft willen bewyzen, heeft men zyn doel volkomen bereikt.’
- De nieuwsbladen melden, dat er, tot dus verre, eene som van zes duizend gulden is ontvangen om den vereeuwigden volksdichter Tollens een standbeeld te Rotterdam op te richten en een gedenkteeken op zyn graf te Ryswyck te stichten. Van die som is het 9/10 gedeelte bestemd voor het standbeeld en 1/10 gedeelte voor het gedenkteeken. Aenvankelyk is men tevreden over de gunstige uitkomst, doch de som is nog geheel onvoldoende, om het oogmerk te bereiken.
- Het versieren der Liggers of Registers van broederschappen is te Antwerpen niet zonder belang voor de kunst; menige dezer genootschappen kunnen tekeningen toonen van kunstenaren zoo als Rubens, Van Dyck, Quellin, Overlaet, Ommeganck en andere uitmuntende meesters onzer school. Dezer dagen heeft de gunstiggekende calligraef des konings, de heer Louis Seghers van Antwerpen, ter gelegenheid der benoeming des heeren Ed. Van den Wouwer tot prefekt van het broederschap der Veertiendaegsche Berechting in St-Jacobskerk den Liggere of Register van dit genootschap met eene voortreffelyke penteekening verrykt. Zy stelt voor de Zegeprael der Godsdienst en is uitgevoerd naer de heerlyke schepping van Rubens, welke algemeen door de graveur is gekend. De heer Seghers heeft op eene gelukkige wyze deze samenstelling terug gegeven. Hy heeft er al het grootsche en verhevene van begrepen. Ook mag zyn werk als een model in zynen aerd worden beschouwd, en zeker ware het te wenschen dat de prachtige boeken onzer broederschappen immer met dergelyke teekeningen werden opgeluisterd.
Johan van Rotterdam.