derlyk dat zy niet eens bewust was van het gevaer waerin zy verkeerde; ook vermoedde zy niet het minste dat de jongens en meiskens van Rolanen, wanneer zy zich aldus met haren geliefden afzonderde, als om prys op hare rekening snapten en snaterden. En had zy zulks geweten, waer toe had het toch geholpen? Wellicht tot niets. Zy had het alles toegeschreven aen de jaloerschheid.
Het gansche dorp kende de betrekking die er tusschen Adolf en Martha bestond. Pieter Dorpat alleen wist er geen woord van, anders had hy wellicht zich van den beginne af er tegen verzet; want de kuiper van Rolanen was een man die zeer veel gezond oordeel bezat, en stellig zou hy spoedig hebben ingezien, dat die betrekking, uit hoofde der ongelykheid van beider maetschappelyken stand, tot niets goeds kon geleiden. De schoone Martha ging dus voort met Adolf te beminnen, en hoe langer zy hem kende, des te innniger werd hy haer lief.
Zulks duerde reeds eenige maenden, wanneer Martha Dorpat op eens ophield des zondags naer den dans te komen; op de heuvelen ontmoette men haer ook niet meer, het bootje waerin zy met Adolf placht op de rivier te varen, bleef aen wal gemeerd liggen, en mynheer Adolf zelf verscheen niet meer in Rolanen. Dit alles gaf de dorpsjongens en meiskens nieuwe stof tot snappen en snateren, en allen waren het eens, dat de schoone Martha met haer had laten gekscheeren, en nu zy door mynheer Adolf was verlaten, wellicht nimmer, ten minste toch zoo spoedig niet, aen eenen anderen vryer zou komen. Helaes! ofschoon allen om het meest op hare rekening praetten en snapten, toch bevroedde niemand hunner de diepte van haer ongeluk.
Weken en maenden verliepen, en niemand dacht nog aen Martha Dorpat, ten zy een vier- of vyftal jongens die hare schoone oogen niet gemakkelyk konden vergeten, en om haer in stilte bleven zuchten, met het innig gedacht van zoohaest zy zich terug in hunne vermaken kwam mengen, haer nogmaels hun hert en hand aen te bieden. Van al hare aenbidders waren zy de eenigen die haer waren getrouw gebleven.
In het begin van den volgenden zomer, stond, op een zondag, korts na de Vesperen, de speelman van Rolanen, Hein Krabdzacht, over de herberg de Gouden Zwaen, onder den grooten notelaer, op zyne viool te krasschen. De dorpsjeugd kwam zich allengs op het plein rond speelman Hein scharen en juist zou de eerste dans, waertoe de koppelen reeds tegenover elkander stonden te wachten, aenvangen, toen Michiel Vorstermans, de zoon van den burgemeester van Rolanen, die vroeger een der vurigste aenbidders van Martha Dorpat was geweest, met verhaesten tred kwam afgestapt en zoodra hy den voet op het plein zette, met luider stem uitriep:
- Hola! een oogenblikje geduld! weet gy het nieuws reeds?
Daerop plaetste hy zich te midden van den dans en al de aenwezigen schaerden zich zonder verwyl rond hem.
- Wat nieuws, Michiel? wat nieuws? - vroeg men onmiddelyk uit meer dan twintig monden te gelyk.
- Kent gy Martha Dorpat? - hernam Michiel Vorstermans, na een stond te hebben adem geschept en zich met den zakdoek het zweet van het voorhoofd te hebben gedroogd; - Eh! kent gy de schoone Martha?
- Ja, ja, - antwoordde men langs alle zyden; - wat is er van haer?
- Zoo! gy kent haer? - hervatte de zoon van den burgemeester; - weet gy dan ook waerom wy haer in zoo langen tyd niet meer hebben mogen zien?
De dorpsjeugd antwoordde niet; maer allen die op het plein aenwezig waren knikten ontkennend, terwyl het op hunne aengezichten duidelyk leesbaer lag dat zy benieuwd waren om achter dit geheim te komen.
- Welnu, - sprak Michiel Vorstermans, - zeker zult gy er u niet hebben aen verwacht, ik ten minste had zulks nooit durven veronderstellen, van zulk kruidje roer my niet.
- Maer wat is het dan toch, Michiel? - vroeg eene stem uit den ongeduldigen hoop.
- Zie, ik weet niet of ik wel doe met het u te zeggen, - sprak de zoon des burgemeesters, - daer het een geheim is dat my door mynen vader is toevertrouwd geworden... doch om het even, zie hier wat het is: gisteren is op het gemeentenhuis de geboorte geboekt van Pauwel, zoon van Martha Dorpat en eenen onbekenden vader...
Dit Dieuws, waeraen zich stellig niemand verwachtte bracht eene algemeene opschudding te weeg onder de aenwezigen; van alle kanten snapte men om het meest op de kap der schoone Martha; echter zy het gezegd ter eere der meisjes van Rolanen, byna geene hunner snapte en snaterde mede. Neen, zy toonden zich veeleer medelydend voor haer ingenomen, terwyl het juist de jongens waren die vroeger het meest naer hare hand stonden, die zich het hevigst uitlieten.
- Wel, wel, wie had zulks ooit gedacht, - zegde de eene; - eene heilige wie men Onzen Lieven Heer hadde gegeven zonder biechten!
- Stille waterkens hebben diepe grondekens! - scherste een andere.
- Een meisken die zich te goed dacht voor ons! - sprak een derde.
- Die zich eene koningsdochter waende! - lachte een vierde; - en den spot dreef met ryke boerenzoons!
- Daer zit zy nu met....
Hein Krabdzacht, de dorpsspeelman, had het alles