hunner voortbrengselen toe te leggen. De gravuer hunner schilderyen zou eventwel van het grootste nut, niet alleen voor ons, maer ook voor de latere geslachten wezen. Inderdaed, reeds in hun levenstyd, zyn hunne voornaemste werken wyd en zyd verspreid; de vreemdeling biedt hoopen gelds voor de minste hunner tafereelen, en weldra zal ons vaderland slechts weinige bewysstukken meer bezitten van het talent zyner kinderen.
Na deze bemerkingen, die wy op de kunst in het algemeen toepassen, zal het onzen lezeren niet vreemd toeschynen dat de redaktieraed der Vlaemsche School de poogingen eens schilders doet kennen, die het voorbeeld onzer vroegere meesters volgend, de lastige taek op zich heeft genomen, zyne eigene werken in gravuer te doen uitgaen. De illustratiën van den heer Dujardin zyn te zeer gewaerdeerd, dan dat wy eene beschryving van 's mans teekenwyze zouden moeten geven; de kunstenaer, door een ons toegericht schryven, stelt ons overigens in staet het karakter zyner uitgave hier aenteduiden:
‘Ik heb, schryft Dujardin, het voornemen gevat, eene nieuwe verzameling van platen in het licht te geven. Vroeger had ik my hoofdzakelyk by het versieren der werken van nationale schryvers bepaeld. Zonder van de schriften der heeren Alberdingk-Thijm, Nouhuys, Zetternam, Mussely-Baudewyn en anderen te gewagen welke het my by wylen vergund werd op te luisteren, deed ik myn best om de voortbrengselen van onzen gevierden Hendrik Conscience te vertolken. Het groote deel zyner romans, en voornamentlyk zyn Hugo van Craenhove en Leeuw van Vlaenderen, werden het voorwerp myner aenhoudende studiën; thans echter wil ik, op het herhaeld aendringen van verscheidene myner vrienden, eenige myner gedachten in plaet brengen; gedachten die niet door dit of gene werk werden ingegeven, maer in myn eigen geest zyn ontstaen. Inderdaed, in myne kunstbaen, mocht het my reeds meermaels gebeuren, de hulp van myn gering vermogen aen de opluistering van groote, zelfs nationale feesten te verleenen. Nu al deze samenstellingen die ik by gemeente- of kerkelyke plechtigheden tot stand heb gebracht, het zy versieringen, transparanten, plafonds, altaers, vaendels, kartels, teekeningen van allen aerd; het zy frescoschilderingen, schilderyen, enz. wil ik in een soort van album vereenigen. Langdradig en dikwyls vervelend is dit werk, doch, even als de vroegere, hoop ik het, met de hulp Gods, in myne avondstudiën te voltooijen. De plaet die ik u hiernevens toezend, dient tot specimen der aengeduide uitgave; zy stelt een der kartels voor van de prachtige baldaquin der St-Gummaruskerk te Lier.’
In deze weinige regelen doet de heer Dujardin ons ten volle, en beter dan wy het hadden kunnen doen, het doel zyns werks kennen. Ook zullen wy niets by zyne woorden voegen, daer het ons in allen geval moeijelyk zou zyn den lof eens medelids van den redaktieraed der Vlaemsche School te maken, hoe welgeplaetst en verdiend deze lofspraek anders ook mocht wezen. De vroegere uitgaven door den heer Dujardin versierd, zyn ons in allen geval de beste waerborg dat de uitvoering der tegenwoordige weinig zal te wenschen laten. Getuigen wy alleenlyk, dat deze teekeningen, door den meester zelven in plaet gebracht, eene dubbele weerde zullen bezitten, deer zy gansch de wedergave zullen worden van zyn gevoel, en geenszins de hulp eens vertolkers vergen, om indruk op onze ziel te maken.
P. Génard.