De Vlaamsche School. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Het stadhuis van Brussel.In den loop der XIVe en XVe eeuw heerschte er in de Nederlanden eene koortsachtige kunstzucht, die van stad tot stad voortloopend, elke hunner aendreef om, in eene soort van algemeenen wedstryd, door prachtige en grootsche gebouwen, hare medezusteren te overtreffen. Brugge, Gent, Antwerpen, Yperen, Brussel, Leuven, Mechelen, in een woord, al onze voorname, en zelfs onze steden van tweeden en derden rang, bezitten van dit tydstip monumenten welke de bewondering der reizigers opwekken. Een der schoonste burgerlyke gebouwen welke de vyftiende eeuw zag tot stand komen, is buiten twyfel het trotsche stadhuis van Brussel. De linker vleugel werd ten jare 1401 of 1402 begonnen, waerschynelyk volgens teekening van den bouwmeester Jaek van Thienen; de toren door den bouwmeester Jan van Ruysbroeck voltrokken, werd slechts ten jare 1455 met het koperen beeld van St-Michiel, beschermheiligen van Brussel bekroond. Gelyk alle groote gebouwen onzes Vaderlands, is aen de stichting van het stadhuis van Brussel eene soort van legende gehecht. Wy zegden het hooger: de linker vleugel van het stadhuis dagteekent van een vroeger tydstip dan het overige des gebouws. Door eene tot nu onbekende oorzaek, bezit deze vleugel eene grootere uitgestrektheid dan den rechter vleugel, die in een later tydvak voltrokken is. Welnu de legende wit dat Jan van Ruysbroeck, zich zou opgehangen hebben van droefheid, daer hy zag dat hy den toren niet in het midden van den gevel had geplaetst! Dergelyke praetjens, welke men in de XVIIe eeuw met eene zekere voorliefde wyd en zyd verhaelde, behoeven niet weêrlegd te worden, en ons alleenlyk bezig houdende met hetgene dit monument merkweerdigs aen het oog des toeschouwers biedt, zullen wy hier aenstippen, dat de bouwmeester aen zyne schepping de heerlykste proportiën heeft geschonken. Volgens de nauwkeurigste opgaven, | |
[pagina 50]
| |
bezit het gebouw eene lengte van ruimschoots 80 meters op 50 meters breedte; de toren bereikt 113 meters 76 centimeters en is naer het oordeel van alle kunstkenners een der meesterstukken, die de ogivale bouwtrant heeft voortgebracht. Vier eeuwen waren verloopen sedert de stichting van het stadhuis van Brussel en dit gebouw vorderde groote herstellingen. Wanneer men nu in het jaer 1841, het beeld van den H. Michaël van de naeld afnam, vond men in de spil van het beeld, in eene blikken doos, eenen zegel van het tydstip der voltrekking des torens. Deze gedenkpenning vertoonde aen den voorkant het Lam Gods met het randschrift: Martinus PP V. + Agnus Dei, Miserere Nobis. De overige letters waren onleesbaer. ‘Daer dit kostbaer stuk, zegt de geleerde A. WautersGa naar voetnoot(1), wien wy deze byzonderheid ontleenen, reeds door den tyd, veel had geleden, en wellicht een dag gansch zal vernietigd wezen, had burgemeester Wyns de gelukkige gedachte eenen gansch gelykaerdigen gedenkpenning te laten verveerdigen, waerby hy er eenen tweeden voegde met den naem des konings, diegenen des magistraets, en het jaer der herstelling des torens; aen den eenen kant zag men het beeld des beschermheiligen van Brussel, en op het randschrift las men: Herstelling des torens, onder het bestuer van Ridder Wyns, burgemeester; schepenen: MM. Verhulst, Doucet, Evrard en Orts, vader; Waefelaer, sekretaris 1841. Op de keerzyde: Leopoldo Primo Belgarum Rege, equite Wyns urbis Bruxellensis consule, turris Divi Michaelis restauratur. Deze twee medaliën in eene duerzame doos gesloten, zyn boven op de naeld, in eene nieuwe spil, onder toezicht des bestuerders van de afdeeling der openbare werken vastgezegeld geworden.’ P. Schats. |
|