Galery van Nederduitsche dichters en prozaschryvers.
(Zie bl. 175 en 186 van den tweeden en bl. 39 van den derden jaergang).
Na deze korte schets van Van Ryswyck's leven, trachten wy ons een nauwkeurig denkbeeld te vormen van zynen genialen geest, die in de tael der poëzy in wezentlyke vormen zich openbaert en er het leven voortzet dat hy te vroegtydig verliet.
De poëzy heeft veel weg van den tuin der Hesperiden, welks intrede een honderdhoofdige draek bewaekt. De gulden appelen, die er in groeijen, is het iedereen niet toegelaten te plukken. Er is een goed oordeel noodig, om ze te erkennen, een fyne smaek, om ze te proeven, en een gevoelige en kiesche geest, om ze lief te hebben. Zoo er nogthans mannen zyn, by wie de oploopendheid der edele driften, de inboezeming en de uitstorting des herten, de echte bron der poëzy, aengeboren schynt, dan zyn het toch wel de Van Ryswycken. De poëzy by hen gaet als een erfdeel over van zoon tot zoon, als of zy allen voor de heilige kunst geschapen waren. Uitgelezen tusschen alle geslachten, schynt het ons toe, als hadde de vinger Gods ze aengeduid om de Apostels der volksbeschaving te wezen, de wrekers van het geschonden recht, de verlustigers van het leven, zoo wel der arbeidende als der mildbedeelde klas. Maer, zoo er tusschen de leden dezer dichteren-familie een uitmunt, dan is het gewis Theodoor.
Eenstemmig met het volk, vermengt zyne ziel zich met die der massa en, zoo er in zyn vers leven en kracht bestaet, waeraen zou men het toeschryven, als aen die wezentlykheid die hy put in hetgeen hem omringt? Zoo men er juistheid en, om een uitheemsch woord te bezigen, à propos in aentreft, is het niet omdat hy zyne persoonaedjen weet te kiezen tusschen die, welke de omstandigheden van het tegenwoordige ten tooneele voeren? Het publiek schynt hem een speelbal, dien hy met meesterlyke hand weet te behandelen; koud, als het oogenblik kalmte vereischt, kookt hem het bloed in de aders, zoodra onstuimigheid zyne inzichten helpen kan. Met den lezer vereenzelvigd, volgt hy slafelyk zyne voetstappen na, tot dat hy zich veilig genoeg acht om hem te overmeesteren. Alsdan, door zyne betooverende zangen begeesterd, bedwingt en kluistert hy zynen bewonderaer en neemt hem tusschen zyne ontploeide vleugelen in eene stoute vlucht op te midden der geheimnisvolle nevelen der poëzy.
Was hy misschien niet een volksdichter in den breeden zin van het woord, gelyk Tollens in Noord-Nederland, dan toch bezat hy alle de hoedanigheden die het karakter der massa kenmerken. Was hy immer lustig en schersend, soms bondig, naïef en verheven in de dithyrambe, gelyk in het lied; behandelde hy behendig de geeselroede der kritiek en deed hy in volle stroomen het bloed uit zyne toegebrachte wonden vloeijen, niets kon de bevalligheid van zynen geest, het vuer en de vrolykheid zyner grappige gesprekken evenaren. Niettegenstaende de hooge verdiensten van sommige zyner gewrochten, bezat het innige en karakterlyke zyner redekavelingen iets van die innemende manieren, die zyne aenbidders uitlokten als rond eene beminnensweerdige vrouw en iets van die onuitdrukkelyke bevalligheid, die de nieuwsgierigheid opwekte en u aen zyn woord gespykerd hield.
Als men de meeste zyner gedichten leest, zou men licht gelooven dat hy nimmer ernstig wezen kon, maer wie hem gezien heeft, zou rechtuit verklaren dat hy er zelfs niet aen denken mocht. Zyne gedachten waren als eene golvende zee, die alle hinderpalen wegrukt om zich eene baen te groeven. By hem geene brabbeling, geene ydele woordenprael; al wat hy zegt, vloeit hem natuerlyk uit den boezem en stort zich in zyne verzen neêr als eene lieftallige wanorde van schoonheden en achteloosheden die u streelen en ter zelver tyd in bewondering opvoeren.
Maer men neme hier byzonder acht op: men moet Vlaming zyn, om in hem genoegen te smaken; by hem treft men een zedelyk karakter, eenen styl, beeldingen en boerteryen aen, die voor vreemde volkeren onverstaenbaer, ja zelfs terugstootend en walgelyk zouden schynen, doch niettemin den echten stempel dragen onzer zeden en daerom ons innemen en bevallen.
Men legge Van Ryswyck eene zekere achteloosheid der taelregelsten laste; men verwyte hem onkunde van menschenkennis, gebrek aen diepzinnige en wysgeerige gedachten, onstandvastigheid in sommige meeningen, een overtollig gebruik van weinige kiesche uitdrukkingen; wy zullen deze gebreken niet verontschuldigen, maer aen de Aristarken vragen, of deze misslagen, die toch uit de natuer en de ongeleerdheid zelve des dichters voortkwamen, niet ruimschoots vergoed zyn door de gemakkelykheid van het rym, de zoetvloeijendheid des vers, de oorspronkelykheid en de frischheid der gedachte, de kracht des geestes, de gezondheid der rede, de bittere spotterny des hekels en de natuerlykheid der voordracht.
Hy moge de wetten van Siegenbeek of van Desroches soms uit het oog verliezen, kort spel maken met de syntaxis, het menschelyk hert niet doorpeilen, zich by het oppervlakkige bepalen en oneffen van aerd wezen; hy moge soms ruw, overdreven zyn, ja zelfs voor het teergevoelig oor hier en daer onbetamelyke uitdrukkingen bezigen; hy moge den moed hebben laten zinken als bittere gal zynen lever overlaedde en te hevig en te bytend geweest zyn, als veronwaerdiging zynen geest ontstak, toch was hy immer dáer, als nieuwe eggelen het bloed des volks uitzogen, om zout met volle handen op haren bast uit te strooijen en ze te doen ontlasten.