De Vlaamsche School. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijAfscheidsfeest aen Hendrik Conscience.Op maendag 2 february 1856 greep tot Antwerpen een feest plaets dat weleens in de geschiedenis der vlaemsche letterkunde zal geboekt worden. Een der waerdste zonen der Scheldestad, wiens uitstekend talent eene nieuwe perel in de kroon zyner geboorteplaets heeft gehecht, Hendrik Conscience, het hoofd onzer nationale letterkunde, zegde vaerwel aen zyne talryke vrienden op een plechtig afscheidsmael ter zyner eere ingericht. Nauwelyks was te Antwerpen de tyding verspreid, dat Conscience door den Koning tot eene hooge bediening in het staetsbestuer was geroepen, of de vrienden en bewonderaers van den uitmuntenden schryver vereenigden zich en besloten den gevierden kunstenaer een luisterlyk banket aen te bieden. Een commissie tot uitvoering van dit besluit, werd op staenden voet benoemd; zy bestond uit de heeren:
F.H. Mertens, stadsbibliothekaris, Voorzitter; - J. De Geyter, letterkundige, Sekretaris; - D. Van Spilbeeck, kunstbeoefenaer, Schatbewaerder. - F. Aerts, toonkundige; J. Van Arendonck, beeldhouwer; J. Van Beers, letterkundige; Blondel, advokaet; J. De Braeckeleer, beeldhouwer; F. Carpentier, avoué; De Coninck, bouwkundige; L. De Cuyper, beeldhouwer; Dens, bouwkundige; Ed. Dujardin, kunstschilder; J. Geefs, beeldhouwer; P. Génard, letterkundige; L. Gerrits, letterkundige; F. De Hert, letterkundige; F. Heuts, letterkundige; J. De Laet, letterkundige; V. Lagye, kunstschilder; H. Leys, kunstschilder; Fl. Lysen, letterkundige; Matthyssens, geneesheer; J. De Pooter, schryver; Van Regemorter, kunstschilder; J. en A. Van Rotterdam, letterkundigen; Lamb. Van Ryswyck, letterkundige; L. Van Ruckelingen, letterkundige; A. Snieders, Jr., letterkundige; Verschaeren, kunstschilder; J.F.C. Verspreeuwen, letterkundige; Leden.
Eene eerste zitting werd op 13 january gesteld; wy deelen hier den omzendbrief mede welke het bestuer te dier gelegenheid aen zyne leden uitzond; dit stuk zal in eens den aerd en het karakter der plechtigheid doen kennen. | |
Antwerpen, den 10 January 1857.‘Wel edele heer,
De beroemdste onzer vlaemsche letterkundigen, de heer Hendrik Conscience, door het vertrouwen des Konings, tot eene hooge ambtelykheid geroepen zynde, zal eerlang onze stad Antwerpen verlaten. Bewonderaers van zyn uitstekend vernuft, hem te dezer gelegenheid eene hulde van hoogachting en toegenegenheid willende betoonen, hebben in byzondere vergadering besloten hem een plechtig afscheidsmael aen te bieden. In ons welgemeend verlangen om die hulde algemeen en weerdig te doen wezen van den begaefden schryver die er het voorwerp van is, en tevens weerdig van zyne kunstlievende geboortestad, hebben wy U opgenomen in de onderstaende lyst van medeburgers die by deze aenzocht worden zich, als Hoofdbestuer, met de inrichting van het Eerebanket te gelasten. Wy vleijen ons met de hoop, wel edele heer, dat gy deze taek van vereering op u zult willen nemen, en te dien einde de zittingen van het Bestuer zult bywoonen, waervan de eerste aenstaenden dynsdag, 13 january, ten 7 ure 's avonds, in de bovenzael van het koffyhuis der Cité, zal plaets hebben. Daerop bieden wy U, wel edele Heer, de uitdrukking onzer gevoelens van hoogachting en eerbied.
De Sekretaris, J. de Geyter. De Voorzitter, F.H. Mertens. De Schatbewaerder, Désiré van Spilbeeck.’
Dit schrift verwekte eene algemeene geestdrift; de voornaemste voorstanders van kunsten en wetenschappen haesten zich tot de voorgestelde hulde by te dragen; zelfs de | |
[pagina 21]
| |
minister van binnenlandsche zaken, zond, uit eigene beweging, den volgenden brief, die buiten twyfel in de levensschets van Conscience zal opgenomen worden: | |
Brussel, den 12 January 1857.Mynheer de Voorzitter,
Ik verneem met een waer geluk dat de talryke vrienden van Hendrik Conscience besloten hebben hem een plechtig Afscheidsmael aen te bieden. Deze hulde van hoogachting en van toegenegenheid wordt te recht betoond aen onzen beroemden schryver welken ik, voor zynen verheven geest en zyne vaderlandsche gevoelens, weerdig heb geacht van het byzonder vertrouwen des Staetsbestuers. Het zal my onmogelyk zyn uwe zittingen by te woonen. Gelief my te rekenen onder het getal der inteekenaren op het Banket, en aenveerd, Mynheer de Voorzitter, de nieuwe verzekering myner dienstbaerheid en myner achting.
P. de Decker.
Eindelyk naderde den plechtigen dag waerop Conscience zich nog eens in het midden zyner stadgenooten zou bevinden. Gelyk wy hooger zegden, hadden de voornaemste voorstanders van kunsten, letteren en wetenschappen tot het feest bygedragen; onder de inteekenaren bemerkte men de heeren: P.J. de Caters; baron Cogels, Senateur; baron Osy en Alphonse della Faille, leden der kamer; Ém. Geelhand, lid der bestendige deputatie der provincie Antwerpen; Xav. Gheysens, Jules van Havre, graef Gerard Le Grelle, gemeenteraden; Nic. de Keyser, bestuerder der Koninklyke Akademie; B. Weizer en H. Brown, leeraers by het zelfde gesticht; Eug. van Delft, bestuerlid der Koninklyke Maetschappy van schoone kunsten; Michiel van der Voort, voorzitter van het vlaemsch middencomiteit te Brussel; C. Broeckx, oppergeneesheer van het St-Elisabeth gasthuis te Antwerpen; Posno, consul van Turkye; Denis Haine, consul van Bolivia; J. Schul, consul van Zweden; Ch. Van den Nest, priester, enz. enz. Reeds eene halve uer vóór het vastgestelde uer, wemelde de prachtige Oostersche zael der Cité, van eene talryke menigte, die daer, de vreugde op 't gelaet, den gelukkigen oogenblik te gemoet zagen, waerop zy Conscience een diepgevoeld vaerwel zouden zeggen. Eene commissie was gelast geweest den heer Conscience aen zyne wooning te gaen afhalen; zy bestond uit de heeren Denis Haine, consul van Bolivia; J.A. De Laet, den oudsten vriend van Conscience; P. Génard en den schryver van dit artikel, leden van den redaktieraed der Vlaemsche School. Een drydubbel Leve! verhief zich, toen de held van het feest de benedenzael der Cité binnentrad; zichtbaer was hy ontsteld, by de herhaelde blyken van hoogschatting en toegenegenheid, welke hy ten allen kanten ontving; hier ontmoette hy een kunstbroeder, dáér een boezemvriend; verder autoriteiten met wien hy vroeger in betrekking was geweest; doch wat hem bovenal op het aengenaemste verraste, was de tegenwoerdigheid van verscheidene veldoversten, en onder deze, kapitein Van der Woestyne, de krygsmakker, die de eerste schriften van Conscience zag tot stand komen. Eindelyk naderde de heer D. Van SpilbeeckGa naar voetnoot(1) aen het hoofd eener deputatie, die gelast was Conscience een prachtig album aen te bieden, verrykt met de handteekens zyner bewonderaers; de heer Van Spilbeeck overhandigde het prachtige boekdeelGa naar voetnoot(2) onder het houden der volgende redevoering:
Geachte heer!
By de plechtige hulde, die de bevolking van Antwerpen u gaet aenbieden, heb ik de vryheid u het woord toe te sturen. Conscience, wees welkom in ons midden! Wees welkom in het midden der voorstanders dier vlaemsche beweging, welke gy hebt gesticht! Wees welkom in het midden dier kunstbeoefenaers en en kunstbewonderaers welke uw talent naer waerde schatten! Wees welkom in het midden onzer burgery, die u, zoon des volks, tot zulke hooge plaets in de kunstwereld heeft zien opstygen! (Toejuiching). Conscience, gy hebt uwe geboortestad verheerlykt en Antwerpen is fier op uwe grootheid. Met vreugde plaetst zy uwen naem naest diegenen harer weerdigste zonen. Hebben Massys en Rubens hare kunstgrootheid gemaekt, gy, Conscience, hebt haer een aenzien in de letterkundige wereld geschonken. (Toejuiching). Welsprekende stemmen zullen weldra u het woord toesturen; doch wy zonen van Antwerpen, wy die uwe kunst naer weerde achten, willen u ook een bewys onzer hoogschatting laten. Ontvang, Conscience, dit boek verrykt met de handteekens uwer bewonderaers. Eens van uwe geboortestad verwyderd, zal het u uwe vrienden doen gedenken; zal het u den dag herinneren, waerop gy, u zaegt omringd van al wat Antwerpen voortreffelykst | |
[pagina 22]
| |
in kunst, letterkunde en geleerdheid bezit; den dag waerop gy een deel van het loon uwer vlyt mogt genieten! Conscience, tot welken staet gy u ook moogt verheffen, vergeet uwe antwerpsche vrienden niet, gelyk uw aendenken ook nooit uit ons hert zal verdwynen. Leve Conscience! Leve het hoofd der nationale letterkunde! (Herhaelde toejuichingen).
Hierop begaf men zich in de groote zael der Cité, alwaer het banket ging plaets hebben en welke door toedoen van den bouwmeester J.M. Coninckx was versierd. Schilderachtig was de oogslag welke zy opleverde: die talryke bloemkransen welke tusschen de klassische kolommen waren opgehangen, die duizende lichten, die juichende menigte gaven haer aen een tooverachtig voorkomen. Eene eeretafel was voor den heer Conscience bereid; de gevierde schryver nam er plaets aen tusschen den heer Mertens, voorzitter, en den kunstschilder H. Leys. Op eene hoogte ontwaerde men de borstbeelden des Konings, van Willems en van Th. Van Ryswyck. Aen het dessert stelde de Heer Mertens een toast in, aen den Koning, welken hevig werd toegejuicht. Daerna nam de heer Doctor Matthyssens, lid van den redaktieraed der Vlaemsche School het woord, en sprak omtrent op de volgende wyze:
‘Myne heeren,
Ik heb de eer U eenen dronk voor te stellen, waervoor slechts weinige woorden worden gevergd, en dien gy allen met geestdrift zult beantwoorden. Ik drink aen den heer de Decker, die al zyne genegenheid heeft geschonken aen ons ontwerp om een banket ter eere van den heer Conscience in te richten, en die, buiten twyfel, zich hier in ons midden zou bevinden, indien zaken van groot aenbelang hem niet wederhouden hadden zich naer Antwerpen te begeven. Ik drink aen den heer de Decker, den minister van binnenlandsche zaken, den echt vaderlandschen staetsman, den man van zulk uitstekend talent. Moge hy nog lang in den raed des Konings, en aen het bestuer der openbare zaken blyven. Leve de heer de Decker!’
De gemoedelyke dichter Van Beers, door de Commissie met deze taek gelast, stelde op de volgende wyze den heildronk aen Conscience in:
‘Mynheeren,
De Commissie van dit feestmael heeft my gelast eenen dronk in te stellen, in name van u allen, aen den held van dit feest, aen den beroemdsten onzer vlaemsche schryvers; aen hem, die niet alleen Vlaemsch-België, maer gansch Europa met zynen glorieryken naem vervuld heeft. Hoe geerne ik die taek weerdiglyk had willen volbrengen - had ik echter liever gezien, dat een andere dan ik, er zich had willen roede gelasten; want ik ontveins het niet, er hoort kracht toe om den man te verheerlyken, wien deze hulde toegestierd wordt. Indien ik hem u wilde schetsen: uit den schoot des volks geboren, opklimmende langs eene moeijelyke baen, alle dagen in stryd, dikwyls miskend en beleedigd en toch vreemd gebleven aen kleingeestige bekrompenheid, verheven boven alle partygeest - en dáér, op die ongenaekbare hoogte, werken van genie schryvende, die hem de onsterfelyke kroon verzekeren - dáérvan, zeg ik, zou ik u een schitterend tafereel kunnen ophangen. Doch dan ware de taek, die my is opgelegd, nog niet volbracht; gy vraegt meer - ik zou u moeten zeggen, welke gevoelens op dit oogenblik gansch Antwerpen, gansch het Vaderland voor Conscience koestert - en dit gaet myne macht te boven, daertoe had ik iemand, ín dees plechtig oogenblik, willen zien optreden machtvoller dan ik. Over eenige jaren verspreidde zich het gerucht door ons land, dat Conscience Antwerpen vrywillig verlaten ging. In eene plechtige gelegenheid richtte ik hem, in eene meer verhevene tael dan deze onvoorbereidde aenspraek, een dichtstuk toe, waerin ik al de dankbare gevoelens trachtte te herinneren, welke ons, jegens hem door de borst stroomen; die uitboezeming zou ook voor heden kunnen dienen. Ik richtte tot hem echter op het einde myns gedichts, eene vraeg, eene bede, om van zyn ontwerp af te zien, en in ons midden, dat hem altyd zoo dierbaer was, te blyven vertoeven. Thans is die dichterlyke ontboezeming niet meer toegelaten! Conscience is ons ontnomen; Conscience heeft ons reeds verlaten - en toch moeten wy juichen over die verwydering, bewerkt door dien ons zoo toegenegen staetsman, den minister de Decker, welke, door op eene zoo onderscheiden wyze in de stoffelyke belangen van onzen volksschryver te voorzien, erkend heeft wat België aen den eersten onzer schryvers verschuldigd is; die zelve, van zynen kant, andermael heeft bewezen, dat de zaek der Vlamingen de zaek zyns herten is (Langdurige toejuichingen). Wat wilt ge dat ik nog zegge: vele gedachten wellen in my op - doch laet my liever, in myne diepe ontroering, onzen vriend bedanken voor die glinsterende eerekroon der letterkunde, welke hy aen zyne kunstlievende moederstad heeft geschonken. (Toejuiching.) Dank, Conscience, dank voor die heilige vlaemsche overtuiging, welke gy ons allen in den boezem hebt gestort - dank voor de ouderen en de jongeren; maer vooral voor de jonge stryders in het vlaemsche letterveld - want by hen was altyd uw hert. Aen de jongeren hoort de toekomst; gy, gy streefdet van over reeds zoo lange die toekomst te gemoet - en daerom, in naem van die moe dige en talentvolle schare, roep ik u andermael ‘dank’ toe. Ik ben een van hen, en even als zy allen, heb ik in uwe schriften de liefde van eigen schoon geput. De hemel vergeve het my! in de onvaderlandsche studiën myner jeugd, deed ik myn best, ja ik ieverde er voor, om my zelven in een vreemd kleedsel te wringen, om het hert zelve van het eigen vaderlandsche te vervreemden: - ik las de Leeuw van Vlaenderen, en het werd my licht in het hoofd, en licht in het hert, en ik gevoelde dat het vaderland op eenen verkeerden, op eenen verderfelyken weg voortliep. Ik zwoer, dat ik ook my-zelven zou doorgronden om te zien, wat ook ik voor dat vaderland doen kon; - ik zwoer, dat iedere sprankel, die uit myn gemoed zou geboren worden, zou besteed zyn, om het licht eener eigene beschaving over het vlaemsche land te doen gloren. (Toejuiching.) Ik herhael het - de vonk van Conscience's overtuiging heeft het vuer in al onze herten aengesteokt - en toen wy tot zynen vriend- | |
[pagina 23]
| |
schappelyken, tot zynen broederlyken omgang werden toegelaten, wien heeft hy dan ooit van uit de hoogte zyns roems behandeld? Op wien zag hy trotsch en verwaend neêr? Heeft hy iedereen niet broederlyk de hand toegereikt, wanneer zy hem gulhertig werd toegesteken? Zelfs toen zyne vyanden hem met smaed wilden overleden - wien heeft hy toen op zyne beurt aengerand, of welke aenranding heeft hy beantwoord? Het is, omdat het genie, die zuivere gave Gods, zich openbaert in het schoone en goede - en voor al dat goedhertige Conscience, ons en uwer tegenstrevers bewezen, breng ik u andermael dank toe, in name van myne jonge vrienden, die, ik weet het, gy immer met hertelyke genegenheid gedenken zult. En nu, - vaerwel! - ga, om de hooge betrekking te bekleeden, waertoe de Koning u geroepen heeft; uw geest blyft echter in uwe moederstad by uwe jongere vrienden. Leef lang en gelukkig, vriend, tot welzyn en roem van het vlaemsche vaderland, en denk somtyds aen uw afwezigen broeder! (Langdurige en herhaelde toejuiching.)
Hevig door deze woorden ontroerd, antwoorde de heer Conscience nagenoeg als volgt:
‘Mynheeren,
Het is niet dan met ontroering dat ik, op dees plechtig oogenblik het woord neem, om aen myn geliefd Antwerpen “een vaerwel” toe te stieren. Antwerpen is niet alleen myne geboortestad - het is ook het middenpunt der vlaemsche beweging, die haren gloed over gansch Vlaemsch-België uitspreid; het is de stad der kunstenaers, die door hun scheppend genie, eenen helderen straelkrans aen ons vaderland geven; Antwerpen is daerenboven de plaets waer myne beste vrienden woonen - zy, die my immer moed inboezemden op myne loopbaen; het is ook dáer, dat myne vyanden zyn, die echter ook op hunne beurt, my moed in het hert hebben gegeven..... Antwerpen bevat in zynen schoot, voor my, al het goede en het kwade, dat den mensch krachtig op zyne baen kan doen vooruitstreven. Het is het licht en het leven myns herten - en denk ook niet, dat ik myne vaderstad met genoegen vaerwel zeg! Doch als de stoffelyke belangen zich doen hooren: - als men vader en echtgenoote is; als men twintig jaren vruchteloos gearbeid heeft, om zynen kinderen eene toekomst te verzekeren - dan, zeg ik, dwingen ons de stoffelyke belangen, onverbiddelyk, tot gehoorzamen. Neen, ik verlaet Antwerpen niet met voldoening; myn hert zal altyd in uw midden blyven woonen; myn geest blyft by de jongeren, die my steeds met innige vriendschap omringden, en my gedurig nieuwe kracht inboezemden, om den ondernomen arbeid, onvermoeid voort te zetten. De jongeren! ziedaer het leven van onze zaek, welke laetse eene nieuwe leer moet gezegd worden - eene nieuwe leer, welke den ouden slenter der zaken, eenmael moet vervangen. Welnu, om eene nieuwe leer te verkondigen, moet men jong en krachtig bloed hebben, moet men bereid zyn edelmoediglyk, zich alle opoffering te getroosten - en ryk zyn zy allen, aen edelmoedige zelfopoffering voor de vaderlandsche zaek! (Toejuichingen). Ik ga u inderdaed verlaten; doch Kortryk is niet uit de wereld, en terwyl ik hier weinig goeds meer stichten kon - want, laet het ons maer zeggen, hier was ik eenigzins versleten door twintig jaren strydens - zal ik misschien te Kortryk een nieuwen grond vinden, waer weêr een nieuw en levensvol geslacht, door myne tegenwoordigheid, zich zal verheffen. (Toejuichingen.) Dan, als dit gebeuren mag, zal ik my hoogtens gelukkig rekenen, en men zou my ook een koningdom aenbieden - het zou my niet zoo dierbaer zyn aen het hert, als wel die nieuwe lauwer op den vlaemschen grond gewonnen. (Langdurige toejuiching). Ik ga die zending volbrengen, en mocht ik binnen het jaer bemerken, dat het my door den Koning toevertrouwde ambt, niet overeenkwam met myne vlaemsche gevoelens, met myn nederig schryversberoep - dan, myne vrienden, zal ik dat ambt weêr neêrleggen, de pen opnemen, en het geringe ambt van lyder en stryder voor de vlaemsche volkszaek weêr met nieuwen moed beginnen. (Herhaelde toejuiching). Gy hebt my eens eene zending toevertrouwd, ik hebt ze aenveerd - en ik zal ze, door al de tegenspoeden des levens heen, tot het einde toe weten te volbrengen. By myn vertrek uit Antwerpen, dank ik u hertelyk voor het my aengebodene feest, alsook voor de gevoelens, die myn vriend Van Beers zoo welsprekend, in aller naem heeft uitgedrukt. Ik had echter geene stoffelyke bewyzen noodig; ik heb sinds lang in uwe herten gelezen, en ik weet welke goede gevoelens er voor my in bewaerd blyven. Ik druk u allen broederlyk de hand, en wensch u op myne beurt “vaerwel” toe. Wat ik bidden mag - laet de gedachtenis van hem die u dierbaer was, in uwe herten niet versterven; wat den schryver aengaet, ik beloof hem nog dikwyls, door nieuwe werken te doen gedenken. Vaerwel, myne vrienden, Vaerwel! (Langdurige toejuiching).’
Wanneer de indruk een weinig verminderd was, welke deze redevoeringen hadden te weeg gebracht, nam de heer Lodewyk Gerrits het woord. Het spyt ons de schoone woorden niet te kunnen mededeelen die hy tot de kunstenaren en letterkundigen even als tot den Held van het feest richtte; zyne improvisatie mag schitterend worden genoemd; ook achtte de heeren Conscience en Van Beers het zich ten plichte er onmiddelyk op te antwoorden. De geestdrift was algemeen, en toen een oogenblik later het ontwerp werd gevormd om een Vlaemsch Verbond te stichten, werd de lyst van inschryving dadelyk met handteekens bedekt. De laetste sprekers waren de heeren Van der Voort, Max Kornicker en W.L. Van Oosterzee: de eerste dronk aen onze waelsche broeders; de tweede sprak in naem der Duitschers, en de laetste in naem van Noord-Nederland. Een liedje voor de gelegenheid door den heer Frans De Cort verveerdigd, sloot op de gelukkigste wyze een feest dat eenig in zyn slach mag worden genoemd. Johan Van Rotterdam. |
|