De Vlaamsche School. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andries-Eugeen van Valckenisse.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eodem decessores, Philippus et Andreas Eugenius Valckenisse, qui summatim notaverunt, quas longa publicorum scriptorum tractatio suggerabat memorias; quasque deinde in ordinem redigens Andreas, ex ipsis et ex vetustioribus Rotulis, seculo XV coeptis successive scribi, composuit vernacula nostra lingua quamdam Civitatis Antverpiensis Historiam, quam eius filius iunior Philippus, huius Urbis Senator, utendam mihi praebuit; nec non quidquid aliud, inter copiosa patris atque avi manuscripta, reperire potuit, huc spectare visum.Ga naar voetnoot(1)’ In 1697 was Andries van Valckenisse reeds den zeventigjarigen ouderdom genaderd, en nog was de werkzucht die onzen stadssekretaris van zyne jeugd af bezielde, in zyne ziel niet uitgedoofd. Het scheen dat onze ambtenaer nieuwe kracht en nieuwen moed ontving, telkens hy geroepen werd om zyne geliefde vaderstad diensten te bewyzen. Wy hebben, in den loop dezer verhandeling, meermaels getoond dat van Valckenisse de grondsteenen heeft gelegd van het gebouw dat door latere studiën aen onze stedelyke geschiedenis zou worden opgericht; het uitgestrekte werk waermede hy in 1697 werd gelast, strekt tot nieuw bewys van ons gezegde. In den loop der XVIIe eeuw nam het bestuer der Cathedrale van Antwerpen een weerdig besluit. Volgens een loffelyk en echt christelyk gebruik, dat wy thans met innig leed zien verdwynen, was de vloer dezer kerk samengesteld uit de zerken der godvruchtige persoonen, die hunne laetste wooning in Gods tempel hadden verkozen. Door hunne opschriften bezaten deze grafsteenen, in eenen tyd dat er nog geene ambtelyke doodregisters bestonden, een belang welk eenieder licht kan beseffen; buiten het christelyk geheugen, dat zy in vrienden en magen moesten opwekken, konden zy in menige moeijelyke gedingen, als bewysstukken van afkomst of familiebetrekkingen, ingeroepen worden. Om dergelyke opschriften van vernietiging te bevryden, achtte het kerkbestuer het zich ten plichte eene getrouwe kopy er van te doen verveerdigen, die ten eeuwigen dage in zyne archieven als een gedenkstuk der vroegere geslachten zou worden bewaerd. Ten einde dezer kopy de weerde der oorspronkelyke stukken te geven, was men genoodzaekt ze door eenen ambtelyken persoon voor echt te doen verklaren. Het magistraet, dat de groote kennissen van Andries van Valckenisse in zaken van geschiedenis en familiebetrekkingen hoogschatte, gelastte den gryzen sekretaris de echtheid der voorgedragene kopyen te bestatigen. Hoe langdradig en vervelend de hem opgedragen taek mocht wezen, van Valckenisse vervulde ze getrouw. Onder zyn bewaek werden al de grafschriften byeen vergaderd, en, na voorafgaende vergelyking met den oorspronkelyken tekst, een voor een, door onzen stadssekretaris voor echt verklaerd. Omtrent zes honderd bladzyden groot-folio beslaet dit jongste voortbrengsel van Valckenisse; dat der Commissie van opschriften der provincie Antwerpen niet weinig nuttig was, toen zy het op zich nam de volledige verzameling van grafschriften der vroegere cathedrale van AntwerpenGa naar voetnoot(1) in het licht te geven. Dit werk was het laetste van onzen stadssekretaris. Om de lyst zyner schriften volledig te maken, zouden wy nog van een ander letterkundig voortbrengsel moeten gewagen, dat wy, uit hoofde der stoffe waerover het handelt, tusschen de voorgaenden niet gevoeglyk hebben kunnen opnemen; wy bedoelen zyn Catalogus der stedelyke bibliotheek van Antwerpen. Deze verzameling, welke in het begin der XVIIe eeuw door de zorgen van den geleerden deken onzer cathedrale, Aubertus Miraeus, werd opgericht, was, na de dood van haren stichter, weinig bevoordeeld geworden. In den loop van acht en zestig jaren, was zy nauwelyks met twee honderd boekwerken vermeerderd, en de kunstliefde des kanoniks van Halmale en des greffiers Gevartius, door het kapittel der cathedrale en de schepenbank tot bibliothecarissen benoemd, hadden voor het opkomend gesticht geen voorspoediger tydvak kunnen openen. Van Halmale en Gevartius werden in hunne bediening door den kanonik Arnoldus Eyben en den stadssekretaris van Valckenisse vervangen. Met de hem eigene bedryvigheid, zette onze Andreas zich aen het werk; hy vergat zelf, voor een oogenblik, hoe moeijelyk de lasten van zyn nieuw ambt met de zware plichten zyner bediening by de schepenbank konden vereenigd worden. Getrouw aen het voorbeeld van Miraeus, wien men, in 1609, den eersten cataloog onzer bibliotheek had te danken, werd door van Valckenisse, in 1677, eene nieuwe lyst der boeken opgesteld. De opdracht van dit schrift aen den kanonik Eyben toont genoeg welke iever beide bibliothecarissen in den aenvang voor onze boekery bezielde: ‘Bibliotheca tuis commissa est publica curis,
Eybeni, et curis iungitur illa meis.
Iungantur dextrae: tu sacras dilige Musas,
Et maneant studiis cetera cuncta meis.’
Doch hoe groot deze iever ook mocht wezen, hy moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weldra verflauwen by de algemeene onverschilligheid, welke, in het tweede deel der XVIIe eeuw, door den verval van handel en kunst, magistraet en bevolking had getroffen. Daerenboven, gelyk wy hooger hebben gezegd, de geestdrift, waermede de titularissen hun nieuw ambt hadden aenveerd, had de zorgen doen over 't hoofd zien, welke hunne hoofdbedieningen dagelyks van hen vergden ‘Sed quid duo viri, zegt PapebrochiusGa naar voetnoot(1), propriis officiis occupatissimi, praeter primum in novo officio fervorem optimamque voluntatem, conferre magnopere ad rem promovendam poterant; idque eo tempore, quo tum cetera omnia Reipublicae decora, tum litterarum studia Antverpiae deflorescebant? Res igitur tam praeclare coepta, pene ad nihilum rediit.’ Valckenisse kon echter zich niet gewennen aen het denkbeeld, dat de bibliotheek, onder zyn beheer, teenemael zou vernietigd worden. Op zyn herhaeld aendringen, stond het magistraet hem in 1687 toe, de overblyfsels der stichting van Miraeus, onder zyn bewaek, naer eene der zalen van het stadsraedhuis over te voeren. ‘Tunc autem, zegt nogmaels Papebrochius, die I decembris, ipso curante, qualescumque reliquiae librorum translatae in Curiam sunt, delecta ad eorum custodiam camera, quae a Peste nomen habet, quod destinata sit consultationibus publicae contagionis tempore habendis; omine sane non bono, voegt de geleerde Bollandist er by, nec loco accedere volentibus commodo, propter altitudinem.’ Kennen wy thans den man door zyne schriften, wy zullen ook een woord aen zyn karakter, zyne familie en vriendenbetrekkingen wyden. In den loop dezer verhandeling, hebben wy reeds gelegenheid gehad een deel van schryvers karakter op te helderen. Wy hebben onze hulde toegebracht aen zyne reine inborst, zynen vasten wil, zyne echt godsdienstige overtuiging, zyne vurige liefde voor onze nationale instellingen. Deze overtuiging en deze liefde bleven voortdurend het kenmerk van Valckenisse's huisgezin; wy meldden het hooger, zy maekten, om zoo te zeggen, deel der voorvaderlyke erfenisse. Andries' kroost werd in dezelfde reine gevoelens opgevoed, en weldra mocht onze sekretaris het goede zaed zien bloeijen, dat hy, met milde hand, in het hert zyner kinderen had gestort. Zyn zoon Philips, voor de magistratuer bestemd, werd nog in zyns vaders leven tot de weerdigheid van Schepen van Antwerpen verheven, terwyl hy zyne dochters in de geestelyke orders zag treden of echtverbintenissen aenknoopen met de achtbaerste familiën der stadGa naar voetnoot(2). Moeten wy hier byvoegen dat, even als zyn vader, Andries van Valckenisse in zyn huisgezin de reinste vreugde vond? De teederheid zyner gadeGa naar voetnoot(1), de liefde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zyner kinderen, de genegenheid zyner bloedverwanten, ouder welke men Maximinus Gerardi, prins der Violieren, Bartholomaeus van de Perre, abt van Moulins, en Peeter van de Perre, kanonik der cathedrale van Antwerpen en later bisschop van Namen, moet rekenen, even als verscheidene andere leden van het huis van Wesembeek, waren zoo vele bronnen van geluk waeraen de ziel onzes sekretaris zich gedurig mocht laven. Indien het waer is dat de mensch met meer vreugde arbeidt, naermate hy de overtuiging bezit dat de vruchten zyner vlyt naer eisch worden gewaerdeerd, dan moet Valckenisse eene heerlyke loopbaen hebben vervuld. In den ruimen tyd dat hy zyne bediening by de Schepenbank bekleedde, zag hy acht-en-dertig mael de wet vernieuwen, en mannen als Hendrik van de Werve, Gillis Martens, Hendrik van Halmale, Willem Despommereaux, Alexander Goubau, Jan Snyers, J.B. Greyns, Jan Antoon Tucher, Floris van Berchem, Jan Vecquemans, Philips Schoyte, Philips Frans van Varick, J.B. Dellafaille, Peeter Happaert, Steven Cornelis de Hujoel, Philips Rubens, Hendrik Comperis en talryke andere aen het beheer der zaken treden. Met deze talryke magistraten, die voorzeker dikwyls van denkwyze moesten verschillen, wist onze sekretaris niet alleen zich in de beste betrekkingen te houden, maer zich van allendoen hoog te schatten; zelfs zien wy den oud-burgemeester Paschasius Franciscus van de Cruyce, eenen der ieverigste voorstanders der kunst, in 1669, de plaets van peter by den doop van Valckenisse's dochter Maria Angelica vervullen, en door dit openbaer blyk van toegenegenheid zyne volle achting voor onzen sekretaris doen uitschynen. Gedurig in onderhandeling met kunstenaren en geleerden, was Valckenisse meer dan eens geroepen hun ware diensten te bewyzen. En inderdaed, onze sekretaris was een dier mannen die bestemd schynen om den weg der wetenschappen voor anderen te banen. Met eene wonderbare standvastigheid arbeidde hy zyn gansch leven aen het verzamelen en rangschikken van al de stukken die eenig licht op onze plaetselyke geschiedenis konden werpen; hy arbeidde niet voor zich; hy wist zeer wel, de ootmoedige schryver, dat het hem niet vergund zoude geweest zyn aen zyn werk den noodigen vorm te geven, die van alle letterkundig voortbrengsel wordt vereischt; maer hy dacht aen het nageslacht, en deze gedachte was hem genoeg om alle andere beweegredenen te doen over het hoofd zien. Verre van aen zekere verzamelaers te gelyken, die hunne oudheidkundige schatten met zorg opsluiten, en zich streelen met de belachelyke gedachte dat zy alléén dit of gene belangryke stuk over onze nationale geschiedenis bezitten, deelde Valckenisse met innig genoegen de vruchten zyner vlyt aen vrienden en geleerden mede. Voor al wie zich met de studie onzer nationale oudheden bezig hield, waren zyne bibliotheek en kunstverzameling geopend; en zelfs vond de goede sekretaris er soms vermaek in, het een of ander belangryk werk aen een geacht geschiedkundige ten geschenke te geven. Zoo stond het den stadsrentmeester en kronykschryver Lodewyk van CaukerckenGa naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vry, verscheidene zeldzame stukken uit het kabinet van Valckenisse naer zynen huize over te voeren, om er de teekeningen van te laten nemen; zoo verkreeg Papebrochius van onzen stadssekretaris het kostbare handschrift ‘Rolle van den quaeden tyt’ dat hem zoo nuttig was tot het opstellen zyner Annales Antverpienses; zoo was het den geleerden Bollandist nog vergund, de tallooze aenteekeningen te raedplegen, welke van Valckenisse zelve met zoo veel moeite over onze stad heeft vergaderd. Dan, Papebrochius is Valckenisse voor zyne navolgingsweerdige dienstwilligheid hoogst dankbaer; op de ‘Rolle van den quaeden tyt’ schryft de geleerde jesuiet eigenhandig: ‘Volumen calamitosi temporis ab anno 1476 ad 1552 a tunc vivente uno aut pluribus lingua vernacula scriptum, et mihi Danieli Papebrochio donatum a Cl. V. Andrea Eugenio van Valckenisse, huius urbis secretario, et dissecto volumine pro commodiori usu in hanc formam compactumGa naar voetnoot(1). Papebrochius was een van Valckenisse's byzondere vrienden; naest den geleerden Bollandist zien wy eenen anderen kloosterling die destyds eenen zekeren naem door zyne latynsche gedichten had verworven, Franciscus Desiderius de Stevin, geboortig van Brussel en miniem te Antwerpen. ‘Onze goede pater, zegt de heer K. Ruelens, in zyn artikel over dezen monik, was, als zyn landgenoot Bochius, een Pindarus voor de gelegenheid. Hy was de noodige zanger by alle openbare en huisselyke feesten-vieringen: inhalingen van bisschoppen, huwelyken van prinsen, nonnenwydingen, jubelfeesten, eerste missen, congregatiefeesten, dit waren de gebeurtenissen voor welke hy liefst zyne lier bespeelde. Dikwyls echter schynt de enkele wellevendheid zyne Muze tot zingen te hebben gestemd, even als de eenige wensch om een dier meesterstukken voort te brengen, waerin Polydorus en Raban Maur hebben uitgemunt.’ Stevin die van Valckenisse onder zyne voornaemste vrienden telde, kon voorzeker niet nalaten den roem van een geslacht te bezingen dat zich onder zoo vele betrekkingen merkweerdig had gemaekt. Door zynen geestdrift vervoerd, stelde hy eene soort van heldendicht op, waerin hy de daden der Valckenissen afschildertGa naar voetnoot(1). Hy verkondigde den lof van Witho van Valckenisse in 1283 gestorven, van Andries van Valckenisse te Brouwershaven in 1426 gedood; van dezes zuster Catharina, vrouwe van Jan van Alckemade; van Philips en Peeter van Valckeniers en van een aental andere mannen en vrouwen, die zich onder den eenen of anderen titel hadden merkweerdig gemaekt. Het dichterlyk voortbrengsel werd onder de vleijendste bewoordingen Andries-Eugeen toegewyd; de opdracht duidt aen, dat Valckenisse op dit tydstip met eene nieuwe weerdigheid was bekleed: die van hoofdman des broederschaps van O.L.V., gezegd de la Solidad, in de toenmalige kerk der antwerpsche Minimen gesticht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wilden wy naest deze boezemvrienden al de persoonen doen kennen, met wie Valckenisse in betrekking stond, dan zouden wy de namen moeten afschryven van al degenen welke, in de XVIIe eeuw, eenigen naem in de kunsten en wetenschappen hebben verworven. Voorstander en beschermer der kunst, trad onze sekretaris in verband met de St-Lucasgilde in een tydstip dat door kunstenaren als Jacob Jordaens, David Teniers, de jonge, Abraham van Diepenbeeck, Gonzales Coques, Simon de Vos, de Quellinen, Gaspar Jacob van Opstal, Lodewyk Willemssens, Hendrik van Minderhout, Abraham Genoels, de beide Gaspar Pedro Verbruggen, Gaspar BouttatsGa naar voetnoot(1) en honderd anderen werd opgeluisterd. Even als zyn vader Philips, werd hy in zeer moeijelyke omstandigheden door de Wet tot commissaris aengesteldGa naar voetnoot(2), en wist hy der antwerpsche vereeniging uitstekende diensten te bewyzen. Ook, toen onze Andreas later tot de weerdigheid van hoofdman der Violieren werd verheven, viel hem eene eer te beurt die slechts by uitzondering en als hoogste blyk van erkentenis werd bewezen. Zyn portret werd op last der St-Lucasgilde door den schilder Gaspar Jacob van Opstal uitgevoerd, om ten eeuwigen dage in de vergaderzalen der Akademie te pronken. Dergelyke hulde getuigt, beter dan alle bewoordingen, de achting welke onze sekretaris had verworven; des te meer wanneer men weet dat zy tot dan toe slechts den markies de Caracena, den graef de Monterey, den keurvorst Maximiliaen van Beijeren en de Hoofdmannen van Halmale, Janssens de Huioel, van Hove, Greyns en den prins Maximinus Gerardi, deze uitmuntende beschermers der kunst, was toegebrachtGa naar voetnoot(3). Valckenisse had den ouderdom van 71 jaren bereikt, wanneer hy, by het verlies zyner krachten, gevoelde dat weldra het plechtig uer zou slaen, waerop hy het tydelyke met het eeuwige zou verwisselen. Doch, by deze gedachten, die den mensch immer droef toeschynen, was onzen sekretaris eene vreugde geschonken, die het aen een ieder niet vergund is te genieten. Hy bezat de overtuiging, dat hy zynen langen levensloop weerdiglyk had vervuld. Met liefde had hy al de oogenblikken zyns levens aen het volbrengen zyner plichten toegewyd; zyne ziel had slechts aen twee dryfveêren gehoorzaemd: God en Vaderland. Doch op den zelfden stond, waerop hy vaerwel zegde aen al wat hem dierbaer was, vergat onze sekretaris zyne schriften niet; aen deze had hy een groot deel zyns levens besteed; zy waren de getuigen zyner vlyt en onafgebrokene werkzaemheid. Met vaderlyke toegenegenheid doorbladerde hy die talryke boekdeelen, welke hem zoo menige oogenblikken van ware vreugde hadden geschonken; volledigde menig hunner en legde, met stervende hand, de laetste verbetering aen zyne stamboomen. Andries Eugeen van Valckenisse overleed te Antwerpen op 12 october 1701, diep betreurd van al wie met hem in betrekking was geweest; zyn stoffelyk overblyfsel werd met plecht te Hemixem in het graf geplaetst, dat ettelyke jaren te voren het lyk zyns vaders had ontvangen. Wanneer wy, by het eindigen dezer verhandeling, eenen oogslag werpen op de loopbaen, door onzen sekretaris afgelegd, en de talryke werkzaemheden beschouwen, waermede hy dezelve vervulde, dan zyn wy verplicht eene welverdiende hulde aen zyne nagedachtenis toe te wyden. Valckenisse werd op het einde van het roemryke tydvak geboren, dat wy gewoonlyk met den naem van Tydvak van Rubens, bestempelen. Op zyne wieg straelde de glans van de kroon der Scheldestad terug. Van kindsbeen af staet hy in verband met den grootsten van Neêrlands zonen: Rubens. Onder de leiding zyns schranderen vaders, geniet hy eene schitterende opvoeding; later, wanneer hy in het mannenleven is getreden, wordt hem eene der gewichtigste ambten onzer gemeente toegetrouwd. Man van overtuiging en rein gevoel, treedt hy in betrekking met de voornaemste geleerden zyns tyds; geleerde zelf, stelt hy verscheidene gewetensvolle werken op. Echtgenoot en vader, vindt hy in zyn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huisgezin al de vreugde die de mensch op aerde verlangen mag. Schitterend! roept men uit, wanneer men zulken levensloop in oogenschouw neemt, en nogthans is er iets bitters aen dit bestaen gehecht. Andries van Valckenisse was ooggetuige van den ondergang zyner dierbare geboortestad. Hy zag een voor een al de sterren verdwynen, die tot dan den hemel van het vaderland hadden opgehelderd. Rubens, van Dyck, Adam van Noort, Jordaens daelden langzaem in den somberen grafkelder neder; hunne navolgers, mannen van geest en talent, wedyverden nog immer om den roem voort te zetten, dien hunne voorzaten aen de antwerpsche school hadden geschonken; doch de bron was uitgedroogd die tot dan de kunst had gelaefd. De sluiting der Schelde had den handel in ons vaderland gedood, en met hem waren rykdom en weelde, die machtige voedsters der kunst, van den vlaemschen bodem geweken. Magistraet, geleerde en waerdeerder der kunst, had Valckenisse alle mogelyke poogingen aengewend om den zinkenden staet van zaken te redden; doch wat waren moed en goede wil, wanneer de eerste vereischten van voorspoed ontbraken, en het hert des volks met wanhoop was vervuld? De Akademie, onder zulke schoone vooruitzichten gesticht, zonk dagelyks meer en meer; de letteren werden meer en meer verwaerloosd; en met afschrik zag men dit tydstip van geestverbystering en wansmaek naderen, dat den naem draegt van XVIIIe eeuw. Indien het waer is dat het nageslacht slechts die mannen huldigt, wier poogingen met eenen luisterlyken uitslag werden bekroond, dan begrypen wy gemakkelyk de vergetelheid waerin Valckenisse's nagedachtenis, gedurende anderhalve eeuw, bleef verzonken; hy arbeidde in een tydstip dat de schoonste onzer gestichten zag ten gronde gaen, en weinige of geene nieuwe inrichtingen kon tot stand brengen; doch indien de geschiedenis voor doel heeft de waerheid te doen kennen, indien zy dankvol in hare boeken de namen aenteekent van al wie het vaderland heeft bemind, dan zullen de daden van Valckenisse eensdaegs met eerbied worden vermeld, en, schoot deze laetste hoop op erkentenis voor eene welgevulde loopbaen ook te kort, dan bezit onze sekretaris nog immer titels genoeg om tot de nakomelingschap over te gaen: zyne schriften! P. Génard. |
|