De Vlaamsche School. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijGeslachtboom der Scipiones.Het huis Scipio was voorwaer een der doorluchtigste, welke zich te Rome bevonden; deszelfs oorsprong vangt aen met de eerste tyden van Rome zelf; ten minste treft men reeds leden van dezen stam als consuls aen, korts na de vrymaking van het Roomsche volk; zulks zou dan zeker niet gebeurd zyn hadde dit huis tot dan toe nog in de vergetelheid der lagere volksklassen verkeerd. Eens tot de hoogste ambten van het gemeenebest verheven, klommen de Scipiones altyd in roem; hun gezag werd uitermate groot in de hoofdstad der wereld, tot zoo verre dat het volk niet aerzelde den jongen Afrikaner, lang voor de jaren tot het consulaetschap vereischt, met dit zoo gewichtig ambt te bekleeden, tot zoo verre ook dat in eenen tak deze roemvolle vereering als het ware van den vader tot den zoon werd overgezet. Dan, dit zelfde huis beviel eene buitengemeene bestemming. De twist wie van Rome of Carthago de meesterschap over de wereld zou hebben, had eenen aenvang genomen; reeds was het alsof Romulus' geslacht voor Didoos afstammelingen zou gaen onderdoen; het voorzichtig beleid van Annibal, die aen het hoofd van Carthagoos benden stond, had den vyand schrikkelyke wonden toegebracht; te vergeefs deed zich Publius Scipio drymael op, om den loop des overwinnaers te stuiten; drymael moest hy voor de kunde zyns tegenstrevers wyken, en eindelyk ging hy met zynen broeder Cnaeus het wankelende fortuin van Rome in Spanje staven. Hier waerlyk legde dit broederenpaer een beleid aen den dag, welk der moederstad van Italië weerdig was; maer hun geluk duerde niet lang: beiden vielen korts na elkander voor het welzyn des vaderlands; Rome echter bleef den Carthaginier altyd als eene prooi, welke hem niet scheen te kunnen ontsnappen: eindelyk deed de jonge zoon van bovengemelden Publius het volk zien dat Carthago slechts op eigen bodem konde verlamd worden; hierop wierd hy naer Afrika gezonden; Annibal, naer huis geroepen om het bedreigde vaderland te beschutten, waegde den slag by Zama. Maer de magt van Carthago ontving er eene dusdanige krook dat zy sedert die ramp niet eens meer met voordeel ten velde trad; later werd die hoogmoedige koopstad zelve door eenen aengenomen kleinzoon van dezen eersten Afrikaner in puin gelegd en als het ware uit den lyst der aenzienlyke steden geschrabt. Ware het ons toegelaten, wy zouden hier nog zeggen hoe de goede man Publius Nasica, ook een Scipio, de kuiperyen van eenen Gracchus verydelde; wy zouden doen zien wat man Metellus Scipio was, die zulk eene groote rol op de laetste jaren van het Roomsche gemeenebest heeft gespeeld; maer wy willen niet dat er voor ons gewrocht eene al te groote plaets in dit tydschrift ingeruimd worde, en gaen met eens tot den beloofden geslachtboom over. 1. Cnaeus, de eerste van de Scipiones welke ons in 't gemoet komt; hy wordt opgegeven als grootvader van Lucius, consul in den jare 494 sedert de stichting van Rome; hy won 2. Lucius, vader van gemelden consul en denkelyk ook van P. Cornelius Scipio Asina, zoo als wy later zullen zien. 3. Lucius, in de Fasti Capitolini aengeteekend als volgt: L. Cornelius L.F. Cn. n. Scipio. Hy had twee zonen, Cnaeus en Publius; wy zullen trachten te bewyzen dat hy ook vader van zekeren Lucius was. Wy gaen eerst voort met het nakomelingschap van Cnaeus; dan zullen wy den tak van Publius opgeven; eindelyk zullen wy van gemelden Lucius gewagen. 4. Cnaeus. In de Fasti Capitolini wordt hy ten jare 531 in dezer voege vermeld: Cn. Cornelius L.F.L. n. Calvus. Daer alle doorslaende bewyzen ons ontbreken om te betoonen dat hy waerlyk zoon van den voorgaende zy geweest, zullen wy onze toevlucht nemen tot eene reeks gissingen, welke, rypelyk overwogen, misschien als overtuigende zullen aengenomen worden. Dan, daer wy vooral en in alles willen als een ernstige schryver te boek staen, moeten wy hier verklaren, dat wy zulkdanige gissingen nooit voor bewyzen willen doen doorgaen, en ze nimmer, wierden zy van de hand gewezen, hardnekkig zouden verdedigen. Ik geef dezen Cnaeus dan tot zoon aen Lucius van het voorgaende nummer, om de volgende reden: 1o Men zal bekennen dat het zeer mogelyk is geweest dat de zoon veertig jaren na zynen vader hetzelfde ambt van consul hebbe bediend; 2o beiden voeren den bynaem Scipio; zy hooren dus beiden aen hetzelfde huisgezin toe; 3o Cnaeus, als blykt uit de Fasti, was zoon van Lucius; 4o zyn grootvader heette ook Lucius, welke, gelyk wy gezien hebben, de voornaem was van den vader van Lucius, aen wie wy Cnaeus tot zoon geven; 5o de twee voorgaende Luciussen waren beiden consuls geweest; hierdoor had hun huisgezin een groot aenzien te Rome verworven. Was dit aenzien niet eene der oorzaken waerom hunne afstammelingen, als het ware, allen met hetzelfde ambt bekleed wierden; en des noods, zullen zy zelven van al hun gezag en vermogen geen gebruik gemaekt hebben om hunnen nakomeling tot het consulaet te doen geraken, en aldus eenen nieuwen luister op hun huisgezin te verspreiden? Hy won 5. Publius, in de Fasti, ten jare 562, P. Cornelius | |
[pagina 191]
| |
Cn. F.L. n. Scipio Nasica genoemd. Het schynt, dat hy de eerste dien tweeden bynaem Nasica hebbe gevoerd. ‘Scipio, zegt PaterculusGa naar voetnoot(1), kleinzoon van dengene welke door den hoogen Raed (Senatus) de beste man was uitgeroepen; kindskindszoon van Cnaeus Scipio, beroemd man, oom van Publius den Afrikaner.’ Dus was de beste man zoon van Cnaeus. Zie hier het bewys dat die beste man dezelfde als onze Publius is geweest: ‘De raedslieden geboden aen P. Cornelius Scipio, zoon van Cnaeus en aen... consuls... de offerande op te dragenGa naar voetnoot(2).’ Verder schryft dezelfde Lirius: ‘Daerop zegde de consul... dat, wat hem betreft, hy genoeg eer heeft behaeld, den dag waerop de Raed hem had gezonden om de moeder Idaea te ontvangen, na hem den besten man uitgeroepen te hebbenGa naar voetnoot(3).’ Nu de consul, in deze twee zinsneden door Livius gemeld, is degene welke in de Fasti ten jare 562 staet aengeboekt. Florus bewyst deze afkomelingschap nog klaerder. ‘Zy (de moeder Idaea) werd ontvangen door P. Scipio Nasica, zoon van Cnaeus in Spanje gesneuveld, die door den raed de beste man was geoordeeldGa naar voetnoot(4).’ Hy ging in huwelyk met de dochter van den Afrikaner van wien wy later zullen spreken, ‘de oudste (der dochteren van den Afrikaner) was zonder twyfel door haer vader aen P. Scipio Nasica in huwelyk gegevenGa naar voetnoot(5).’ Zy baerde ten minste twee zonen: Publius en Marcus. 6. Publius. In de Fasti komt hy tweemael als consul voor, eens ten jare 591, de tweedemael in het jaer 598. Hy wordt er beschreven als volgt: P. Cornelius. P. f. Cn. n. Scipio. Nasica. ‘P. Scipio Nasica, kleinzoon van dien welke de beste man door den raed is geoordeeld, oom van dengene, welke tuchtmeester zynde, de overdekte galeryen op het Capitolium deed maken’Ga naar voetnoot(6). Dus was de tuchtmeester zoon van den besten man. Hy wordt ten jare 594 in zyn tuchtmeesterschap als volgt in de Fasti opgegeven: P. Cornelius P. f. Cn. n. Scipio Nasica. Cicero geeft hem den tweeden bynaem CorculumGa naar voetnoot(7). ‘Nu... hoe luisterryk is de naem van P. Scipio, Corculum bygenaemd, die tweemael consul geweest is.’ Op eene andere plaets zegt de zelfde schryver ook dat Corculum met het tuchtmeesterschap bekleed is geweest. 6. ‘P. Scipio Nasica, Corculum bygenaemd, die tweemael consul geweest is en tuchtmeester, werd voor een goed redenaer aenzien; alsook Marcus anderen zoon van dengene die het heiligdom ontvingGa naar voetnoot(1).’ Alles bewyst dat deze Marcus broeder van Corculum was. 1o Zyne plaets onmiddelyk na Corculum; 2o deze woorden: die het heiligdom ontving, slagen voorzeker op den besten man; dat deze laetste nog meer zonen heeft gehad, blykt uit het woord alium in den tekst gebezigd; anders zou de schryver alterum gebruikt hebben. 7. Publius, zoon van Corculum. ‘P. Scipi o Nsica.... zoon van dengene welke, tuchtmeester zynde, de overdekte galery op het Kapitool deed makenGa naar voetnoot(2).’ Cicero geeft ons dezelfde inlichtingen: ‘Wy hebben reeds gesproken... van... zyne oudgrootvaders Q. Metellus... P. Scipio die... het Gemeenebest van de overheersching van T. Gracchus verloste. Hoe luisterryk was de naem van zyne twee overoudgrootvaders niet, den eenen, P. Scipio... Corculum bygenaemd, en den anderen, C. Laelius...Ga naar voetnoot(3)’ Dus was Publius, die Gracchus om hals bragt, de zoon van Scipio Corculum. Hy voerde ook den naem van Nasica. ‘Gracchus is op raed van P. Scipio Nasica gedoodGa naar voetnoot(4).’ Hy werd ook spotsgewys Serapio bygenaemd. ‘Tydens het consulaet van P. Scipio Nasica, wien den bynaem Serapio al lagchende door Curatius, volksdeken, gegeven werd, en van D. Junius BrutusGa naar voetnoot(5).’ Hy was vader van 8. Publius, ‘want wy hebben reeds gesproken van zyne grootvaders Scipio en Crassus en van zyne overoudgrootvaders P. Scipio, die het Gemeenebest van de overheersching van T. Gracchus verlosteGa naar voetnoot(6).’ Cicero had hem een weinig te voren genoemd: ‘P. Scipio die in zyn consulaetschap stierfGa naar voetnoot(7).’ Hy ging het huwelyk aen met Caecilia, dochter van Metellus Macedonius. Zie lager: Navorschingen der huisvrouwen van de Scipiones Nasicae. Hy won 9. Publius. Zie het volgende nummer. Wat zyne echtgenote Licinia betreft, zie Navorschingen der huisvrouwen, enz. Hy bragt voort 10. Q. Metellus Pius, van welken Cicero schryft als volgt: ‘Scipio, myn ambtgenoot, is, myns dunkens, een treffelyke redenaer. Brutus, gy oordeelt wel, viel ik hem in de rede. Want zyn geslacht schynt uit den wortel zelven der wysheid voortgesproten te zyn. Reeds hebben wy van beide zyne grootvaders Scipio en Crassus gesproken; en van zyne dry oudgrootvaders Q. Metellus, die vier zonen had, P. Scipio, die, hoewel | |
[pagina 192]
| |
met geen openbaer ambt bekleed zynde, echter het Gemeenebest van de overheersching van Ti. Gracchus verloste; Q. Scaevola den wichelaer, die tevens een vermaerd rechtsgeleerde en een vriendelyk man was. Dan, hoe luisterryk is de naem van twee zyner overoudgrootvaders, van P. Scipio tweemael consul en Corculum bygenaemd en van den allerwyssten Q. LaeliusGa naar voetnoot(1).’ Deze Scipio werd van zekeren G. Metellus Pius tot zoon aengenomen en voerde derhalve sedert dien tyd den naem van Q. Metellus Pius Scipio. De doorgeleerde SigoniusGa naar voetnoot(2) zoekt den vader van dezen Scipio op. Na de voorgaende afleiding kan er geen de minste twyfel meer overblyven. Daer er echter zich ettelyken hier omtrent schroomelyk misgist hebben, schynt het ons dienstig 's mans woorden aen te halen. ‘Deze Metellus Scipio, zegt hy, was echte zoon van P. Cornelius Scipio Nasica, volgens de getuigenis van Dio (Cassius), die het volgende schryftGa naar voetnoot(3). Pompeius nam tot ambtgenoot Q. Scipio zyn schoonvader, die, echte zoon van Nasica, door Q. Metelles Pius was aengenomen. Dit alzoo zynde, weet ik niet wat er door het hoofd van een myner vrienden is gevlogen, wanneer hy schreef in het boek de nominibus Cic. lib. epist. at atticum VI: deze Metellus weet niet dat zyn oudgrootvader, tuchtmeester is geweest, - waerdoor hy aenduidt Scipio Asiaticus, den zoon van dien welke door Q. Metellus Pius aengenomen werd. De reden myner verwondering is dat er niemand, buiten Dioos uitlegger welken myn vriend volgt, ooit geschreven heeft dat deze Scipio de zoon van Asiaticus zy geweest. Dan, deze Scipio Metellus kan in geener voege de zoon van Asiaticus geweest zyn, maer wel van Nasica, ten eerste om dat dezelfde P. Cornelius Scipio genoemd wordt by Eutropius, by den griekschen uitlegger van Eutropius, Paeanius en P. Scipio in het Epitome van Florus en by Cicero (pro domo), welke laetste zegt: C. Atinius, ten tyde onzer voorvaderen, wydde aen den godsdienst de goederen van Q. Metellus toe, van uwen grootvader, Q. Metellus en P. Servilius en van uwen oudgrootvader, P. Scipio. Edoch de Asiatici hadden Lucius tot voornaem en niet Publius.’ Daerna haelt Sigonius de plaets uit Brutus aen, welke wy hierboven hebben neêrgeschreven. De kwartieren welke wy lager zullen opmaken, zullen deze afstamming nog klaerder bewyzen. Deze Quintus Metellus was echtgenoot van Lepida ‘(Cato) huwde Lepida, die te voren aen Metellus Scipio verloofd zynde, toen ongetrouwd was, vermits de huwelyksbeloften gebroken waren geweest. Echter, eer dit huwelyk aengegaen werd, veranderde Scipio van gedachte en spaerde weshalve geene moeite meer, zoo lang hy met Lepida niet verbonden wasGa naar voetnoot(1). (Wordt voortgezet.) Xav. Vereecken. |
|