nalaten het Vaderlandsch talent even als dat uit den vreemde te vereeren.
- Onder de groote vlaemsche schryvers welke ons vaderland heeft voortgebracht, bekleedt Jan de Clerc van Antwerpen de eerste plaets naest den Vader der dietsche dichters altegader: Jacob van Maerlant. 's Dichters werken waren bekend, doch wat zyn leven betreft, hiervan had men zelfs niet de minste overlevering behouden. Willems trad op, en gaf de Brabantsche Yeesten alsook verscheidene andere werken onzes schryvers uit, doch zonder veel over onzen Jan te kunnen melden. Slechts in 1845, gelukte het den heer Dozy den waren naem des dichters te ontdekken, en korts daerna gaf de geleerde professor de heer de Vries zyne uitmuntende verhandeling over Jan Boendale in het licht. Dan eerst begon de nevel te scheuren welke het figuer van den antwerpschen schepenklerk had bedekt. Echter mocht het den geleerden professor niet gebeuren, buiten de byzonderheden in schryvers werken opgenomen en enkele andere getuigenissen, eenige aenteekeningen over Jan van Boendale te bekomen. De archiven van Antwerpen bleven alle inlichtingen weigeren, en het was toch voornamelyk in deze dat men iets beslissend over onzen Clerc zou vinden. In 1853 gaf de heer P. Génard zyne verhandeling over Jan van Boendale in het licht; het was onzen medewerker gelukt eindelyk een aenzienlyk getal bescheeden over onzen Clerc te ontdekken, welke de leemtens gingen aenvullen die in 's dichters leven bestonden.
‘Indien wy thans, zegt de heer Génard, het voorbeeld van D.r de Vries volgen, en op het einde dezer verhandeling onze ontdekkingen by de zyne voegen, dan zullen wy vinden dat wy niet alleen de voornaemste daden, maer om zoo te zeggen het gansche leven onzes dichters kennen. Jan Boendale werd omstreeks 1280 te Tervueren geboren. Voor den geestelyken stand opgeleid, verwerft hy weldra een grooten naem door zyne uitgebreide geleerdheid en de bekwaemheid, waermede hy de pen weet te voeren. In Rogier van Leefdale vindt hy eenen machtigen beschermer. Reeds in jeugdigen leeftyd, immers vóór 1310, met der woon naer Antwerpen vertrokken, wordt hy daer tot schepenklerk aengesteld, eene bediening, die hy te samen met Nikolaes Nose waerneemt, en allengs zynen familienaem tegen dien van Jan de Clerc doet verwisselen. In deze betrekking vergezelt hy meermalen de van stadswege afgeveerdigde Schepenen op hunne reizen, en woont hy in 1312 de Statenvergadering te Tervueren by. Ten jare 1315, voltooit hy te Antwerpen het eerste gedeelte der Brabantsche Yeesten, op last van den Schout Markgraef van het land van Ryen Willem van Bornecolve opgesteld. In deze kronyk schildert hy de Pest af die ten jare 1318 uitbrak: hy is ook de eenigste schryver, die van deze yselyke plaeg melding maekt. In 1324 onderneemt hy verscheidene reizen, eerst naer Brussel, dan naer Gent, Male, Aerdenburg, St.-Nikolaes en Brugge, waerschynlyk om al de hindernissen weg te ruimen die uit den opstand der Bruggelingen tegen hunnen graef moesten voorspruiten, en den handel tusschen Brugge en Antwerpen belemmeren. Onder de persoonen met wie hy dus ambtshalve in betrekking komt, telt men den Graef van Vlaenderen Lodewyk van Nevers, en den Meyer der Keuren van Brugge. In 1325 begint onze Stadsklerk den
Lekenspieghel, een leerdicht, dat hy ten jare 1330 voltooit. Een jaer nadien houdt hy met zynen vriend Wouter de gesprekken over de Teestye. In 1332 is hy tegenwoordig by de monstering der troepen des Hertogen van Braband in het kamp van Helleshem; en het volgende jaer woont hy het gevecht van Ten Helleken by. In 1336 wordt hy door de Stad aengesteld om haer te vertegenwoordigen in een geschil tusschen het Magistraet en het Capittel der Collegiale van O.-L.-V. opgerezen ter gelegenheid van den kerkban door den Plebaen Nikolaes de Castro tegen den Schout, de Schepenen en Gezwoornen uitgesproken. Het oppergewysde van den Abt van Villers, dat deze byzonderheid doet kennen, noemt onzen dichter “Clericus Johannes dictus de Boendale procurator Opidi.” Twee jaren na deze gebeurtenis, in 1338, ziet hy Edwaert III, koning van Engeland, te Antwerpen, alwaer deze vorst het bezoek van Artevelde ontvangt. Boendale, die alsdan het ambt van Schepenklerk der stad nog bekleedt, is ooggetuige van de voornaemste feiten des Engelschen oorlogs, dien hy later in later in rym zal zetten; hy leert ook Artevelde kennen, en bewaert ons eene getrouwe schets van den beroemden volksheld. In 1343, is hy, te saem met zynen ambtgenoot Nikolaes Nose, tegenwoordig by de stichting van het O.-L.-V. Convent, door den duitschen koopman Hendrik Suderman; hy bewoont ook de zelfde straet als deze groote weldoener, de tegenwoordige Sudermanstraet, blykens akte van het jaer 1344. In 1348 schryft hy zyne rymkronyk van den Derden Edewaert die als de beste geschiedenis van dezen vorst aenzien wordt, en waerin hy verscheidene bladzyden aen de daden van Artevelde wydt. Intusschen breekt
de zwarte pest uit; onze dichter ziet de Geeselaren in Braband, en de Joden, valschelyk door deze dweepers beschuldigd, vermoorden. Een jaer later geeft hy den geest, na meer dan veertig jaren het ambt van klerk der stad vervuld te hebben. In hem verliest het Magistraet een uitstekenden rechtsgeleerde, de stad een goeden burger, het vaderland een grooten dichter.’
Gelyk men ziet, mag de levensschets als volledig beschouwd worden, des te meer daer het hier een man geldt die in de XIIIe eeuw leefde, en wiens naem zelf over weinige jaren nog niet gekend was. Onnoodig dus te zeggen, dat zy door gewetensvolle schryvers, zoo als de geleerde hoeren Serrure en Jonckbloet, met lof werd vermeld. Dezer dagen echter is er een artikel verschenen, waerin eenige kleine bemerkingen op de Verhandeling van onzen medewerker voorkomen, bemerkingen die onzes inziens de verdiensten van het werk des heeren Génard in geenen deele verminderen. Wy willen dus hier geen oordeel over dit artikel vellen; doch aenzoeken den heer Génard de nieuwe inlichtingen te doen kennen die hy over Boendale's leven heeft vergaderd. Deze belangryke stukken zullen aen zyne verhandeling nog meer kracht geven.
- Het engelsch gouvernement stelt zich voor aen de cathedrale kerk van St-Paulus te Londen een gedenkteeken aen den hertog van Wellington op te rechten. De kunstenaren van alle landen kunnen aen den pryskamp deel nemen.
- Aengekondigd: Gezamelyke dichtwerken van H. Tollens. Cz; geheel nieuwe, goedkoope uitgave, versierd met het welgelykend portret van den dichter, in stael gegraveerd door Sluyter, en verrykt met eene levensbeschryving, waervoor de bouwstoffen, ook in België, reeds met vlyt verzameld worden; twaelf deelen, versierd met keurig in hout gegraveerde titel-vignetten, geteekend door Rochussen en gesneden door Vermorcken; terwyl in de Liedjes van Claudius door dezelfde hand in houtsneê zyn overgebragt de vignetten, welke in de groot-octavo-editie in het koper gegraveerd voorkomen.
De heer I.S. Van Doosselaere, drukker, te Gent, is in het byzonder belast met het bevorderen van het debiet dezer uitgave in België. Men schryft in, te Antwerpen, by den heer W.L. Van Oosterzee, lange Clarastraet.
- Verschenen: Gedichten door Bruno van Heusden, Carthuizer, uitgegeven door P.C. Cassiers. Prys 1-50.
Johan Van Rotterdam.