De Vlaamsche School. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
Andries-Eugeen van Valckenisse.De eerste helft der zeventiendeeeuw was voor Antwerpen een hoogst merkweerdig tydstip. Ofschoon haer handel door de staetsomwentelingen reeds veel was verminderd, blonk hare kroon nog immer met de glorierykste peerlen, die de Muzen ooit aen eene stad hadden vergund. Rubens, Jordaens, van Dyck, Teniers, Segers en hunne vereeuwigde tydgenooten verrukten de menigte door hunne heerlyke voortbrengselen, terwyl schryvers als Miraeus, Bollandus, Beyerlinck, Gevartius, Butkens, Sanderus, Gruterus, Tacquet, de vaderlandsche letteren en wetenschappen eenen rang deden bereiken dien zy te voren zelden hadden bekleed. Over de Antwerpsche kunst en hare oefenaren is oneindig geschreven; veel goeds, maer nog meer kwaed; met hare dichters heeft men zich eenigzins bezig gehouden; doch hare geleerden zyn zoodanig verwaerloosd geworden dat de namen van menigen hunner zelfs by onze bevolking byna zyn vreemd geworden. En eventwel is deze verwaerloozing onrechtveerdig. Menigen dezer geleerden hebben werken nagelaten, die tot de nakomelingschap verdienen over te gaen; menigen hunner hebben tot de geestesontvoogding onzes volks krachtdadig bygedragen. Onder de talryke geleerden, welke Antwerpen in den loop der XVIIe eeuw bezat, bekleedde de man, wiens daden wy zullen poogen af te schetsen, eene schoone plaets. Buiten onze muren weinig gekend, is zyn naem, in deze stad zelve, slechts tot in de boekzalen der geleerden doorgedrongen. En nogthans heeft Andries van Valckenisse wezentlyke en groote diensten, niet alleen aen zyne geboorteplaets, maer aen het geheele vaderland, bewezen. Zyn gansche levensloop was aen de studie der nederlandsche oudheden gewyd; de werken waermede hy onze geschiedenis heeft verrykt, zyn, ofschoon onuitgegeven, eene ryke bron, waeraen de huidige geschiedschryver met vrucht en zekerheid kan putten. Andries-Eugeen van Valckenisse, heer van Monchy, raed-sekretaris van Antwerpen, werd in deze stad, op 2 november 1630 geboren van ouders, wier namen aen de nationale geschiedenis zyn verbonden. Zyn vader, Philips van Valckenisse, heer van Hemixem, raed-sekretaris van Antwerpen, stamde af van een der roemrykste adellyke geslachten van ZeelandGa naar voetnoot(1). Zyne moeder, Francisca Gerardi, dochter van Andries Gerardi, burgemeester van Antwerpen, en van Vrouwe Anna van Oey, behoorde, even als haer gemael, tot eene der treffelykste familiën van NederlandGa naar voetnoot(2). Om de levensschets eens mans naer eisch te beschryven, zou men menigmael eenen oogslag op de inwendige gesteltenis zyns huisgezins moeten werpen. Zoo vele uiterlyke oorzaken hebben invloed op de opvoeding, op de vorming van hert en karakter: de rang, de stand, de familiebanden de vriendenbetrekkingen zyn doorgaens dryfveêren, die den handel en wandel der menschen bestieren. Onder meer dan een opzicht verdient het huisgezin van Andries van Valckenisse onze opmerkzaemheid. Zyn geslacht | |
[pagina 178]
| |
telde, gelyk wy hooger zegden, onder de deugdzaemste en roemrykste van Nederland. Zyne voorvaderen, ridders in den vollen zin van het woord, hadden zich met eer in de staetkunde en op het slagveld onderscheiden. Andere leden zyner familie waren tot hooge weerdigheden in den dienst der kerk gestegenGa naar voetnoot(1), en zyne moei, Maria-Margarita van Valckenisse, stichteresse van het klooster der Carmeliterssen te Oirschot, had in geur van heiligheid den geest gegevenGa naar voetnoot(2). Zulke treffende voorbeelden van eer en deugd, welke daerenboven door achtbare ouders nog dagelyks onder het oog werden voorgehouden, moesten noodzakelyk eenen grooten invloed op het gansche gezin van Valckenisse uitoefenen; van daer die liefde voor onze nationale instellingen, welke als een erfdeel van vader in zoon en van dezen in kleinzoon, van afstammeling tot afstammeling werd voortgeplant; van daer die buitengewoone godsvrucht welke dit geslacht gedurig heeft onderscheiden, en het groote deel zyner leden het hardste kloosterleven deed verkiezen boven het schitterendst bestaen in de hooge wereld. Even als zyne zuster, Maria-Margarita, was Philips van Valckenisse, Andreas' vader, in de diepste godsvrucht opgevoed. Voor de magistratuer bestemd, had hy den graed van licenciaet in de beide rechten bekomen, en was vervolgens tot de plaets van raed-eersten sekretaris der stad Antwerpen verheven. Dit ambt, even als dat van greffier, was in de XVIe en XVIIe eeuw, met buitengewoonen luister omringd; beide schitterden nog met den glans, dien de namen van Petrus AEgidius, Scribonius Grapheus, Bochius, Gevartius en talryke andere uitmuntende mannen daeraen hadden gehecht. De eervolle bediening, welke den jeugdigen Valckenisse was toevertrouwd, was wonderwel geschikt om den drift naer wetenschappen, die in zyne ziel smeulde, met meer kracht te doen ontvlammen. Zy immers bracht hem in verband met de uitmuntendste geleerden en kunstenaren van het tydstip. Ook zien wy onzen sekretaris vriendschappelyke betrekkingen met de voornaemste persoonaedjes der eeuw aenknoopen. De hoogstgeplaetste staetsmannen vereerden hem met hunne vriendschap, terwyl de voortreffelykste onzer kunstenaren zich gelukkig achtten, hem onder hunne vrienden te tellen; Van den WyngaerdeGa naar voetnoot(1), onder anderen, droeg hem de plaetsnêe van een van Rubens' meesterstukken op, terwyl Rubens zelf aen de familie | |
[pagina 179]
| |
van Valckenisse eene byzondere genegenheid toewydde: wy zien den vorst der Nederlandsche kunstschool, benevens zyn handmerk, eene oorspronkelyke schildering, als gedenkteeken zyner vriendschap, in het album van Philips van Valckenisse, den oude, plaetsenGa naar voetnoot(1). Dan onze Philips was dezer hulde overweerdig. Hy was niet alleen een der verlichtste voorstanders van kunsten en wetenschappen, maer de daed by het voorbeeld voegende, deed hy zich zelven door zyne uitgebreide kennissen in de geschiedenis en in de rechten onderscheidenGa naar voetnoot(2). Hy stelde, onder anderen, de belangryke Beschryvinghe van de Borcht en het Borchgraefschap van AntwerpenGa naar voetnoot(3) op, en werd, ten jare 1633, door het magistraet gelast, gezamentlyk met den greffier Jan de Pape, den oud-burgemeester Robrecht Tucher en den stadspensionaris Albrecht Roose de Rechten en Costumen onzer stad te overzien en in orde te brengenGa naar voetnoot(1). Buitendien was van Valckenisse een der voornaemste oudheidkenners die ons land heeft voortgebracht. Zyne verzameling van zeldzaemheden was algemeen gekend, en wy weten dat, tydens haer verblyf te Antwerpen, koningin Christina van Zweden zich geweerdigde het kunstryke kabinet van onzen sekretaris met een bezoek te vereerenGa naar voetnoot(2). De zucht naer geleerdheid doet het middel zoeken om met persoonen in betrekking te komen, die zich voortdurend aen haren dienst hebben gewyd. In de XVIIe eeuw bestond te Antwerpen de rederykkamer de Violiere nog in vollen bloei, en deze vereeniging, waervan het puik der Antwerpsche kunstenaren en kunstliefhebbers deel maekten, had bovendien nog eenen nieuwen luister verworven door hare talryke zegepralen in haegspelen en landjuweelen. Even als Van Noort, Breughel, Van Veen, Abraham Janssens, Van Balen, Galle, de Momper, Coubergher, Schut, Zegers, de Vos, Cornelis Van der Geest, Jacobus van Buren, Gillis Fabri, Willem Bollaert, Balthasar Moretus, Hendrik en Pauwel van Halmale, Gaspar Gevartius, de kanonik Zegerus van Hontsum en talryke andere meesters en voortreffelyke beschermers der kunst, wilde van Valckenisse zyne medewerking verleenen aen het in stand houden van een genootschap, dat voor doel had, den voortgang der vlaemsche letteren te bevorderen, en eenen nauwen band te leggen tusschen al degenen welke den bloei en den voortgang onzer School beoogden. Ten jare 1629, onder | |
[pagina 180]
| |
het dekenschap van den vermaerden schilder Theodoor Rombouts, werd onze sekretaris in de Bloem ontvangen, gezamentlyk met Jacobus Verhulst en jonker Franciscus de Coninck, ‘een liefhebber der poëzy, zegt de heer J.B. Van der Straelen, die de gilde vereerde met twee voortreffelyke (tooneel)spelen, en dezelve op zyne kosten liet uitvoeren’Ga naar voetnoot(1). Aen de Violiere, even als aen de St-Lucasgilde vermocht onze sekretaris talryke diensten te bewyzen. Dikwerf zien wy hem als kommissaris in moeijelyke omstandigheden optreden; en door zyne medehulp worden er nieuwe en belangryke wetten aen deze vereeniging geschonken. Onder dit opzicht alleen, verdient van Valckenisse onze opmerkzaemheid, want hy vervulde nog zyn ambt by de Schepenbank, toen op aenvraeg van David Teniers, den jonge, ondersteund door het Magistraet der stad, een der roemrykste gestichten werd gegrond waerop ons vaderland mag bogen: de koninklyke Akademie van AntwerpenGa naar voetnoot(2). Buiten zyne studiën, en den omgang met geleerden en vrienden, vond Philips van Valckenisse in zyn huisgezin al het heil dat de mensch op aerde mag genieten. De Heer had hem met een talryk kroost gezegend: twee-en-twintig kinderen waren uit zynen echt met vrouwe Francisca Gerardi voortgesproten; twee-en-twintig kinderen gekend door hunne deugden en echtgemeende godsvrucht, de vreugde en de roem der vaderlyke woonst. Voorwaer, het hert van onzen sekretaris moest van hoogmoed zwellen, wanneer hy zich van zyn bloeijend kroost zag omringd, en met de hand op de borst mocht getuigen dat hy allen eene schitterende opvoeding had geschonken, en zy allen de plichten begrepen des eervollen staets, dien zy eens met overtuiging hadden aenveerdGa naar voetnoot(3). Andries-Eugeen van Valckenisse was de oudste zoon uit Philips' huwelyk voortgesproten; op hem gingen, volgens het gebruik des tyds, de voorvaderlyke titels over. Zyne opvoeding stond dus in verband met den rang, dien hy later | |
[pagina 181]
| |
in de samenleving zou bekleeden. Van zyne kindsche dagen zien wy hem aen de zorgen der eerw. paters Jesuiten van Antwerpen toevertrouwd, wier lessen hy, gedurende verscheidene jaren, met den besten uitslag volgt. De wooning zyns vaders is voor hem ten zelfden tyde eene uitmuntende oefenschool, waer hy de begrippen van zynen ontwakenden geest gedurig zal scherpen. Ook was het in de ouderlyke woon, dat hy het eerst onderricht in de geschiedenis ontving; het was aldaer, dat in zyn hert die vurige liefde voor het vaderland werd ontstoken, welke hem tot den laetsten dag is bygebleven, en de dryfveêr is geweest van al zyne daden. En waerlyk, welke treffendere lessen kon de jeugdige knaep genieten dan diegene, welke dagelyks door het voorbeeld zyns vaders werden gestaefd, lessen die door den omgang met mannen als Rubens en zyne tydgenooten, dubbele vruchten moesten dragen! Jongeling geworden, zal van Valckenisse de in Antwerpen verkregene kennissen in eene der beroemdste Hoogescholen volledigen. De Alma Mater van Leuven opent hem hare deuren. Met geestdrift treedt de veelbelovende knaep in het bloeijende gesticht dat zoo vele uitstekende geleerden heeft voortgebracht, en nog onlangs de stem eens Justus Lipsius deed weêrgalmen. Gestadig aen het werk, zal hy zich weldra tusschen zyne medeleerlingen onderscheiden. De studie van het Recht is het vak, waerop hy zich toelegt; deze wetenschap moet hem later den weg der magistratuer banen; aen haren dienst zal hy zich dus van ganscher hert en ziel toewyden. Reeds heeft hy den titel van licentiaet bekomen, en nog immer zet hy zyne werkzaemheden voort; hy wil de wetenschap, die hy heeft uitverkozen, tot in hare laetste geheimen doorgronden. Eindelyk is de beslissende proef doorgestaen: Andries van Valckenisse keert met den graed van doktor in zyne vaderstad terug. Nauwelyks is onze Andreas in onze muren, of zyn hert wordt voor een nieuw gevoel geopend: de liefde heeft zich van hem meester gemaekt. Hy ziet en bemint eene freule, die hy weldra ten altaer zal leiden. Even als haer gemael, mag de twintigjarige Josina-Maria van Bueren op roemryke voorvaderen bogen. Dochter van Gabriel van Bueren, greffier van Antwerpen, en van Vrouwe Anna van der Voirt, stamde zy diensvolgens af van den beruchten Nicolaes van der Voirt, die gezamentlyk met zynen broeder Peeter, ten jare 1477, op de Groote Merkt van Antwerpen door eene razende menigte openbaerlyk werd onthoofdGa naar voetnoot(1). Het huwelyk der nieuwe gehuischen werd op 20 november 1657 ingezegend; het jonge paer verkreeg van het Magistraet oorlof om zich, onmiddelyk na de geestelyke plechtigheid, op reis te begeven, zonder dat de echtgenoot hierdoor gevaer liep zyne burgerrechten te verbeurenGa naar voetnoot(2). Van den dag zyns huwelyks tot het tydstip zyner benoeming tot de plaets van Stads-sekretaris, verliezen wy onzen Andreas eenigzins uit het oog; althans wy zien hem door geene buitengewoone werken in het openbaer leven te voorschyn treden; wellicht is hy zynen ouden vader behulpzaem in het vervullen der plichten aen zyn eervol ambt verbonden, en oefent hy zich meer en meer in de studie dier plaetselyke geschiedenis, waervan hy later als een der schranderste navorschers zal optreden. Intusschen voelt Philips van Valckenisse van dag tot dag zyne krachten meer en meer verdwynen. Met vaderlyke bezorgdheid, heeft hy zynen zoon tot al de geheimen zyns ambts ingewyd; het magistraet, dat sedert lang de groote verdiensten van Andries-Eugeen in aenmerking nam, heeft eindelyk dezen laetsten tot plaetsvervanger zyns vaders aengesteld. Ten jare 1664, trad Andries van Valckenisse in bediening; wy hoefden het nauwelyks aen te duiden, daer wy hem van dit tydstip openlyk in werking zien treden, en eene taek beginnen die hy getrouw tot den laetsten dag zyns levens zal vervullenGa naar voetnoot(3). By het aenveerden van het ambt, hem door de Schepenbank toevertrouwd, had Andries van Valckenisse al de moeijelykheden overwogen, die er aen waren verbonden. Hy zag zich als opvolger aengesteld van mannen, wier bekwaemheid door de gansche bevolking was erkend; die door hunne geleerdheid en voortreffelyke werken eene welverdiende faem in de letterkundige wereld hadden verworven. De namen van Grapheus, Gevartius, Bochius, die zyns vaders zelven, toonen genoeg, welke verdiensten | |
[pagina 182]
| |
er van den nieuw opgetreden sekretaris werden geeischt, welke uitgebreide kennissen hy moest bezitten, om naest deze uitmuntende voorgangeren in het donker niet te worden geworpen. Van Valckenisse nam het stoute, doch weerdige besluit, zyne voorgangeren zoo niet in talent (dat kon hy zich zelven niet geven), dan toch in vlyt, in nuttige studiën te evenaren. Met eenen yzeren wil begaefd, in bezit eener schitterende opvoeding, was hy wel de man die geroepen scheen om de daden onzer vaderen uit den nacht der vergetelheid terug te roepen; wy erkennen in hem den archivist, die jaren lang in het ontcyferen van dikbestovene charters en privilegiën zal doorbrengen; den genealogist, die ons het verleden der voorname geslachten zal doen kennen; den geschiedschryver, die ons de jaerboeken onzer geboortestad zal voor oogen stellen. Waerdeerder der kunst, zal hy zyne hulp verleenen aen het behoud van eene der schoonste peerlen van Antwerp's kroon: onze kunstschool. Beoefenaer der letteren en wetenschappen, zal hy de stedelyke boekery van eenen gewissen ondergang redden, en, in belang van het goede, by zyne reeds lastige bediening van Stads-sekretaris nog die van Stads-bibliothecaris voegen! Het zou ons moeijelyk zyn al de titels aen te halen, waerdoor Andries van Valckenisse aenspraek op de dankbaerheid zyner medeburgeren maekt. Man van rein gevoel, van innige overtuiging, waren al de oogenblikken zyns levens aen den dienst der stad, aen de belangen harer burgery toegewyd. Wy zouden al de akten der archieven moeten doorbladeren, om eenigzins de werken te kunnen opsommen, waerdoor onze sekretaris zyne administrative loopsbaen heeft opgeluisterd; doch zulks overschreidt de grenzen, die wy aen onze verhandeling hebben gesteld, en wy bedoelen slechts, Andries van Valckenisse als schryver, als kunstvriend en als mensch te doen kennen. De schriften die wy aen Andries van Valckenisse hebben te danken, zyn menigvuldig in getal; de schryver schynt zyn gansch leven te hebben gearbeid, en men denke wat al boekdeelen men in den loop eener halve eeuw kan voortbrengen, voornamelyk wanneer men by de werkzucht van onzen sekretaris, de middelen voegt, welke hy onophoudend ter zyner beschikking had. Iets wat echter zonderling zal voorkomen, is dat al deze voortbrengselen in handschrift zyn gebleven; zulks hing waerschynlyk van den aerd der stof af die Valckenisse behandelde; de uitgave van stamboomen levert, gelyk men weet, meer dan éene moeijelykheid op, en daer allen met talryke wapens en blazoenen zyn opgeluisterd, is men wellicht voor de groote onkosten terug gedeinsd. Wie echter weet of de oorzaek niet alleen aen de ootmoedigheid des opstellers is toe te schryven? Zag men dan zoo zelden verdienstvolle mannen zich met de enkele vreugde vergenoegen, eene nuttige bydrage tot de geschiedenis te hebben ontdekt? En bekommerden zy zich niet het minst met den roem, dien zy door de uitgave van de vruchten hunner vlyt zouden hebben ingeoogst? Wat er van zy, het niet verschynen der werken van onzen Stads-sekretaris had voor gevolg dat deze kostbare handschriften, thans in verscheidene boekzalen, ver van elkander, zyn verspreid, en wellicht, dat eenige hunner zyn verloren gegaen. Innig betreuren wy dus, niet in staet te zyn onzen sekretaris door zyne volledige schriften te doen kennen; doch, hoe gering het getal zyner voortbrengselen zy, die wy in oogenschouw mochten nemen, zy bezitten, onzes dunkens, ruimschoots verdiensten, genoeg om aen van Valckenisse eenen aenzienlyken rang tusschen de vaderlandsche geschiedschryvers te verzekeren. De aerd en het karakter der schriften hangen meestal af van het tydstip dat men beleeft. Onder het letterkundig oogpunt beschouwd, is de eeuw van van Valckenisse onzer aendachtweerdig. Na de groote overspanning, welke de Hervorming in de gemoederen had te weeg gebracht, waren de geesten wederom zachtjes tot de stille studiën gestemd geworden. De polemiek, welke zoo heviglyk in onze provinciën had gewoed, was allengs ingeslapen, en de geest onzer geleerden had zich grootendeels op een ander punt dan de dogmatiek gevestigd. De zeventiende eeuw zag onze voornaemste geschiedschryvers tot stand komen. Miraeus verzamelde zyne heerlyke Opera diplomatica; Beyerlinck zyn Theatrum vitae humanae; Sanderus zyne Flandria illustrata en zyne Chorographia sacra Brabantiae; Butkens zond zyne bewonderingsweerdige Trophées du Brabant in het licht, terwyl Bollandus gesteund door Henschenius, Papebrochius en anderen, het grootste en belangrykste werk deed verschynen, dat ooit in eenig land werd ondernomen: de vereeuwigde Acta Sanctorum. Het voorbeeld, door deze uitstekende geleerden gegeven, had eenen grooten invloed op onzen Stads-sekretaris, en deed hem besluiten zich insgelyks op het historisch veld te wagen; niet dat hy de hooveerdige gedachte koesterde zich met de grootste onzer geschiedschryvers gelyk te stellen; hiertoe voelde hy best welke middelen hem ontbraken; maer hy wilde, in de maet van zyn gering vermogen, bydragen tot den vooruitgang der historische studiën; als het ware, eenen steen voegen by het prachtig gevaerte dat geniale bouwmeesters, ter verheerlyking van het vaderland, hadden gesticht. Zyne geboortestad was het middelpunt van al zyne gedachten; met eene echt kinderlyke liefde legde hy zich op de studie harer oudheden toe; hy wist welke schitterende bladzyden haer verleden in de algemeene geschiedenis der Nederlanden vervulde, en besloot, voor zoo veel het in zyne macht was, aen de verwoestende zeissen des tyds de talryke gedenkteekens te ontrukkenn, die ons de daden onzer voorvaderen moeten herinneren. Met onverbreekbaren moed en onvergelykbaer geduld | |
[pagina 183]
| |
zette hy zich aen het werk; gedurende meer dan veertig jaren arbeidde hy aen de voltrekking van het voorgestelde plan met eene standvastigheid, die onze bewondering moet opwekken. Schepenbrieven, charters, handvesten van allen aerd, werden ontplooid, doorzocht en uitgepluisd. Als de bie, vroeg hy voedsel aen alle bloemen, en even als zy, kreeg hy eenen schoonen voorraed van bouwstoffen. Doch thans was de taek begonnen maer niet geëindigd. Dit aenzienlyk getal aenteekeningen moest in orde gebracht, gerangschikt, bewerkt worden. En deze onaengename arbeid schrikte onzen sekretaris niet af; na veel moeite en zwoegen kwam die verzameling van handschriften tot stand, welke wy beschouwen als een der belangrykste in hare soort. Het eerste voortbrengsel van onzen Stads-sekretaris, waervan wy zullen gewagen, is zeer klein in vorm; men gevoelt dat de schryver zyne krachten heeft willen beproeven. Het is eene schets; een ontwerp van een grooter werk, als men wil eene bladvulling, doch die buitengewoone opzoekingen moet hebben gekost; wy bedoelen zyne aenteekeningen op het werkje getiteld: Senatus populique Antverpiensis Nobilitas, sive septem tribus Patriciae Antverpienses. Waerschynlyk zyn onze lezers met dit boekje bekend, waerin de geleerde J.B. Christyn de namen der antwerpsche magistraten opgeeft. Edoch, welke opzoekingen Christyn tot het opstellen der Septem tribus heeft ondernomen, van Valckenisse toont maer al te wel, dat de schryver niet de helft der noodige inlichtingen bezat; geene enkele lyst is volledig; gapingen komen er langs alle kanten in voor; gapingen welke men des te meer moet betreuren, daer zy dikwerf persoonen betreffen, die eene gewichtige rol in de jaerboeken onzer stad hebben vervuld. Van Valckenisse besloot deze naemlyst aen te vullen. Zyn vaste wil schrikte niet terug voor de moeijelykheid eener taek, in het belang onzer plaetselyke geschiedenis ondernomen. Door zyne zorgen wordt Christyns werk als herschapen; en om slechts éen voorbeeld onder talryke aen te duiden, zullen wy enkel getuigen, dat de lyst der schouteeten van Antwerpen, tusschen de jaren 1143 en 1431, die in het oorspronkelyke werk slechts uit twaelf namen bestond, door de navorschingen van onzen sekretaris tot het getal van vyf-en-dertig is gestegen. Zoo met de Schouteeten, zoo met de Ammans, Burgemeesters en Schepenfamiliën: Van Valckenisse volgt van stap tot stap den weg door Christyn afgebakend, vermeerdert, verandert, verbetert het werk tot het punt, dat het eindelyk nagenoeg het voorkomen van een geheel verkrygt, waeraen de latere schryvers niet veel zullen moeten byvoegenGa naar voetnoot(1). Hoe verdienstelyk dit voortbrengsel reeds zy, het was slechts de voorbode van een gewichtiger en uitgebreider, dat over hetzelfde onderwerp zou worden ondernomen. Onze sekretaris wilde de geschiedenis van Antwerpen in haer geheel voorstellen: zyne geboortestad was hem te lief, dan dat hy, die de rykste bouwstoffen in handen had, geen prachtigere gedenkzuil aen haer verleden zou hebben opgericht. Gent, de stad van Artevelde en Keizer Karel, toont de Noblesse de Flandre van l'Espinoy; Luik bezit den Recueil héraldique zyner Burgemeesters; Valckenisse ontwierp, op eene breedere schael, zyne schoone verhandeling: Noblesse et autres familles patriciennes et considérables de la ville d'Anvers et marquisat du St-EmpireGa naar voetnoot(1). Om met kennis van zaken over het belang en het nut van van Valckenisse's werk te kunnen oordeelen, zyn wy verplicht eenen oogslag op de stoffe zelve te werpen, welke er in behandeld wordt. In de middeleeuwen, wanneer de gemeentevryheid in haren vollen glans, in al hare macht en grootheid bestond, wanneer elke stad der Nederlanden, om zoo te zeggen, haer eigen leven leefde; wanneer zy hare eigene, uitgezonderde en wel afgeteekende voorrechten en gebruiken bezat, was der magistratuer eene macht in handen gegeven, waervan wy ons, in onze eeuw van centralisatie, moeijelyk een denkbeeld kunnen vormen. De Schepenbank was de ware en wettelyke vertegenwoordigster der gansche gemeente; aen hare zorgen en vaderlandsliefde waren de duerbaerste belangen, het bewaken onzer dikwyls duergekochte privilegiën, toevertrouwd. ‘De bemoeijingen van schepenen, zeggen de heeren Mertens en Torfs in hunne geschiedenis van AntwerpenGa naar voetnoot(2), omvatteden alle regterlyke en bestierlyke zaken. De Schepenbank had in eersten aenleg kennis en beregt over al de poorters en ingezetenen der Stad en der Vryheid, mitsgaders over de buitenlieden en derzelver goederen, die aldaer zouden komen aengehouden te worden, en zy vonniste niet alleen in civiele en criminele zaken, maer ook in misdaden van gekwetste majesteit.’ Het belang der magistratuer stond dus noodzakelyk in verband met het belang der plaets, welke zy vertegenwoordigde. De Schepenbank van Antwerpen, de stad die, van zeer vroege tyden, aen het hoofd der Brabandsche gemeentens was verheven, en in de XIVe, XVe en XVIe eeuw eenen weêrgaloozen naem, door haren alomvattenden | |
[pagina 184]
| |
handel en onvergelykbare kunstschool bekwam, zal buiten twyfel een ontzag inboezemen, in evenredigheid met de groote belangen, welke aen hare zorg waren toevertrouwd. En inderdaed, onze magistraten, my mogen het vry verkonden, waren meestal mannen van geest en talent; de daden van menig hunner behooren tot de algemeene geschiedenis. De namen van Wouter van Zeebroeck, der gebroeders Van der Voirt, van Antoon van Stralen, Jacob van Wezembeeck, der gebroeders Dellafaille, van Philips Marnix van St-Aldegonde, vervullen menige droevige bladzyde onzer jaerboeken, terwyl degene van Lancelot van Ursel, Melchior Schetz, Nikolaes Rockox, Robrecht Tucher, Hendrik van Halmale, dier ware beschermeren van wetenschap en kunst, met eenen luister zyn omringd, die over de verwoestingen des tyds zal zegevieren. De geschiedenis der magistratuer was dus innig met die onzer stad verbonden; ook was van Valckenisse overtuigd dat men onmogelyk over de gebeurtenissen eenig oordeel kon vellen, zonder eene voorafgaende goede kennis met de personnaedjens te hebben gemaekt, die deze gebeurtenisen hebben bewerkt. De geschiedenis bestaet toch uit geene enkele beschryving van daedzaken; zy vergt leven en beweging; in de kennis der oorzaek van alle gebeurtenis zoekt zy de grondsteenen harer lessen voor de toekomst. Van Valckenisse nam een heerlyk, een weerdig besluit: hy wist dat om de levensbeschryving eens mans op te stellen, men eerst zynen oorsprong moet kennen; de daden zyner bloedverwanten onderzoeken. Wy zegden het reeds, zoo menig onverstaenbaer feit, komt klaer en eenvoudig voor, wanneer men de byzonderheden kent die met 's menschen bestaen zyn verbonden; zoo menig feit dat onmogelyk scheen, wordt ligt en natuerlyk, wanneer men de draden kent, die de helden doen handelen; de genealogie is, als het ware, de fakkel die eenig licht op dit verborgene gedeelte der geschiedenis moet spreiden. Van Valckenisse sloeg dan de hand aen het opstellen der stamboomen van al de magistraten die, sedert de vroegste tyden, te Antwerpen eenig ambt hebben bekleed; het breede veld der geschiedkundige nasporingen was geopend; een veld zoo ryk als moeijelyk om betreden. De taek was nieuw, de grond nog frisch, nog onbeploegd. Vóór Valckenisse had zich, om zoo te zeggen, nog niemand met het onderwerp bezig gehouden; en de enkele bydragen die, tot op dit tydstip, waren verschenen, waren dikwerf zoo onvolledig als onbeduidend. Doch hierdoor zelf dat het onderwerp nieuw was, bezat het eene dubbele aentrekkelykheid. Hoe aengenaem, hoe verrukkend een veld te doorkruissen dat nog weinigen hebben betreden; vruchten te oogsten, waer anderen zelfs geene planten hebben ontwaerd! Van Valckenisse zette zich met verdubbelden moed aen het vervullen zyner taek. Onophoudend aen het werk, waren weldra de stamboomen onzer burggraven, schouteeten, ammans, burgemeesters en schepenen opgesteld; de wapenschilden en zegels onzer voornaemste schepenfamiliën vergaderd; dry boekdeelen in folio bevatten de vrucht der navorschingen van onzen sekretaris, dry boekdeelen, die immer als een monument van kennis en geduld zullen worden aenzien. De geest verstomt by het beschouwen van dergelyken arbeid; doch wat bovenal onze aendacht verdient, is de zorg, waermede de stamboomen onzer oude geslachten zyn opgesteld, byzonder diergenen, welke in de XIIe, XIIIe en XIVe eeuw hebben bestaen. Men ziet dat onze sekretaris tot eenen hoogen graed in de kennis der antwerpsche oudheden was gestegen; met de middeleeuwen was hy zoo bekend, dat hy schynt te hebben geleefd met de mannen, wier daden hy beschryft; zyne getuigenis over zaken van dit tydstip, is dus van het grootste gewicht; des te meer daer Valckenisse, volgens zyne eigene woorden, al zyne gezegden door oorspronkelyke stukken staefde; des te meer, daer wy twyfelen, dat ooit eenig ander schryver dit deel onzer geschiedenis, met dezelfde schrandere nauwgezetheid heeft doorgrond. (Wordt voortgezet.) P. Génard. |
|