De Vlaamsche School. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
De St-Martenskerk binnen Yperen.De Nederlanden zyn sedert eeuwen het land van belofte der kunst. Van in de middeleeuwen hebben de muzen met kwistige hand hunne schatten op den vaderlandschen bodem nedergestort, en er die wonderen geschapen, welke meestal onze werken, naest die onzer vaderen, als nietig doen voorkomen. Door zyne vrye inrichtingen, door zynen handel en nyverheid aen het hoofd der nederlandsche graefschappen en hertogdommen geplaetst, was Vlaenderen ook het eerste gebied waer de kunst haren invloed deed gevoelen. Geene zyner steden bleef aen den dienst van het schoone vreemd; elke hunner toont met hoogmoed kunstgewrochten, waerdoor zy aen naburige plaetsen niets te benyden heeft. Yperen was in vroegere dagen eene der dry hoofdplaetsen van Vlaenderen. Haer uitgestrekte handel had in haren schoot eenen buitengewoonen rykdom doen ontstaen, die noodzakelyk oneindig tot den bloei der kunsten moest bydragen. Even als hare zustersteden Brugge en Gent, bezat zy dan ook talryke gedenkteekens van het kunstleven dat in haer midden heerschte: hare Lakenhalle en St-Martenskerk bekleeden thans nog eenen eersten rang tusschen de belangrykste gebouwen, welke de middeleeuwsche kunst in ons vaderland heeft gesticht. Het laetste dezer gebouwen waervan wy thans de plaetsnêe mededeelen, werd ten jare 1221 begonnen; het choor werd in gemeld jaer door den Proost Hugo aengelegd, als blykt uit het volgende opschrift, dat ons de geleerde Sanderus in zyne Flandria illustrata heeft bewaerd: hic jacet hugo praepositus Geerne zouden wy zelf hier eene beschryving van het heerlyke gebouw mededeelen, doch onze bewoordingen zouden onder de schoone schets blyven, welke de geleerde heer A.J.B. Schayes in zyne Histoire de l'architecture en Belgique heeft geplaetst; wy vertalen derhalve een blad uit dit belangryk boek, waerop in breede trekken de voortreffelykheid des gebruikten bouwtrants is afgeschilderd. ‘Alhoewel minder beroemd, zegt de heer Schayes, dan verscheidene andere onzer middeleeuwsche tempels, welke | |
[pagina 170]
| |
nogthans met haer niet kunnen vergeleken worden, is de St-Martenskerk van Yperen voorzeker eene der indrukwekkendste en der prachtigste gebouwen van dit tydstip (XIIIe eeuw). In 1083 gegrond door Robrecht-den-Vries, dien grooten kerkenstichter, werd het choor in 1221 en de beuken in 1254 heropgebouwd............... Wy beschouwen, voegt de heer Schayes er by, dit gedeelte des tempels als het monumentaelste en heerlykste godsdienstig gebouw in romaensch-ogivalen styl, welk thans nog in België bestaet. Het is een bewonderingsweerdig hoofdschip zonder zybeuken, doch in grootsche en weerdige evenredigheden gesticht, in bezit eener aenzienlyke hoogte. De muren zyn van twee ryen boven elkander geplaetste vensters doorboord; de lagere ry is samengesteld uit enge lansvormige en verdubbelde puntbogen, wier versieringen door ronde kolommetjes zyn gedragen; de hoogere ry bestaet uit dryvoudige lansvormige ogiven zonder kolommetjes, en ingesloten in eenen grooten rondboog. Tusschen elke ry vensters loopt een sierlyk triforium, samengesteld uit lichte ronde kolommetjes en kleine romaensche bogen; langs de uitzyde wordt het gebouw door ingetrokken freiten ondersteund, die op de hoogte van het dak door eene leuning worden te samen gebracht.’ Alhoewel van een later tydstip dagteekenende (1254), zyn de beuken der St-Martens kerk niet min belangryk dan het choor. ‘De eerste steen van het nieuwe werk, zegt nogmaels de geleerde heer Schayes, werd door de gravin van Vlaenderen, Margaritha van Constantinopel en den proost van St-Martens gelegd. De werken werden slechts twaelf jaer daerna voltooid. Twee ryen dikke ronde kolommen met haekachtige kapiteelen, vormen de beuken en vertoonen zich op nieuw in de kruisbeuken, waer hunne kapiteelen met halflyvige figuren zyn versierd, wier uitvoering hoogstmerkweerdig is. Boven de ogivale arkaden die deze kolommen dragen, treft men een sierlyk triforium aen, dat in den grooten beuk is samengesteld uit lansvormige en drylobbige bogen door ronde kolommetjes ondersteund, en in de kruisbeuken uit dergelyke bogen, doch welke thans verdubbeld voorkomen en versierd met vierbladeren in de ruimte die de twee spitsbogen van elkander scheidt.’ De buitenzyde der St-Martenskerk is niet min merkweerdig. Onze lezers kunnen door bovenstaende teekening zich een goed denkbeeld van het voortreffelyke des bouwtrants vormen. Het portael ter zuidzyde wordt als een der schoonste onzes lands beschouwd, terwyl de reusachtige toren die zich boven het groot portael verheft, plaets neemt tusschen de heerlykste voortbrengsels welke de kunst in Vlaenderen heeft gesticht. Hy werd, zoo men zegt, in 1434, volgens de teekening van den Mechelschen bouwmeester Marten van Uutenhoven begonnenGa naar voetnoot(1), doch is, als het grootste deel van soortelyke scheppingen, onvoltrokken gebleven. Gelyk hy thans bestaet, bezit hy eene hoogte van 57 meters en 57 centimeters, dus eenige meters minder dan de helft der hoogte van den toren O.-L.-V. kerk te Antwerpen. Dergelyke gebouwen toonen het best welke rykdom er in de middeleeuwen in de Nederlandsche streken bestond; en men neme het wel in aendacht: het zelfde tydstip dat Yperen's toren zag optrekken, was ook het tydstip dat meest al de andere voortreffelyke ogivale gebouwen onzes lands zag tot stand komen, waerop wy thans met bewondering staren. Getroffen by deze overweging, kunnen wy er slechts eene uitlegging aen geven: de liefde welke onze vaderen hunne vrye instellingen en hunne eigene zeden toedroegen. P. Schats. |
|