De Vlaamsche School. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijMichiel Boudewyns.
| |
[pagina 155]
| |
deze laetste minder de dochter van het verstand is dan van den tyd. Hy aenzag de kennis harer geschiedenis als eene noodzakelykheid voor een oefenend arts. Ook gaf hy er menige blyken van in zyne schriften. Wanneer, ten jare 1660, de leden van het Collegium medicum het feest van hunnen patroon vierden, sprak hy eene redevoering uit, overeenstemmende met de gelegenheid, en waerin hy den heiligen Lukas als heelmeester beschouwt, en zyne menschlievendheid als voorbeeld afschetst. Sedert onheuchelyke tyden was een lid van het geneeskundig wezen belast met les in de onleed- en heelkunde aen de leerlingen dezer laetste wetenschap te geven. Na den dood van zynen schoonvader, doctor Lazarus Marcquis, werd Boudewyns door het gemeentebestuer aengesteld om de plaets van leeraer by de Antwerpsche school te bedienen. Hy gaf er zyne les met den grootsten byval in het vlaemsch, en deed zyne ontleedkundige uitlegging op het doode lichaemGa naar voetnoot(1). Daer de plaets van geneesheer van St-Elisabeths gasthuis eenigen tyd daerna, door den dood van Willem Marcquis, was opengevallen, werd Boudewyns wederom door het bestuer benoemd om hem op te volgen. Ook werd hy in deze plaets als voorzitter der geneeskundige maetschappy uitgeroepen, en toonde zich dezer belooning allezins weerdig; althans voorzitter, bleef hy wat hy geweest was als geheimschryver: een vriend van den vooruitgang der kunsten, een krachtig voorstander der voorrechten van zyn ambt. Onze geneesheer dacht dat het nieuwe blyk van het vertrouwen zyner ambtgenooten hem nieuwe plichten oplegde, waeraen hy dan ook door zyn werk over de geneeskundige godgeleerdheidGa naar voetnoot(2) beantwoordde. In dit boek, ten jare 1666 in het licht gegeven, behandelt hy verschillige vraegpunten van zedelyke godgeleerdheid, in hare betrekkingen met de geneeskunde. Lange jaren arbeidde de schryver aen het opstellen van dit werk; ten dien einde ook woonde hy dikwyls de godgeleerde twist-oefeningen by, die in het seminarium van Antwerpen plaets grepen, en had ongestaekt de studie der godgeleerdheid voortgezet. Om dit boek naer volle weerde te kunnen beoordeelen, moet men met de gedachten in het tydstip terugkeeren, waerin het geschreven werd; men heeft zich wel te doordringen van den geest die alsdan algemeen in de katholieke Nederlanden heerschte, en men mag niet uit het oog verliezen dat het slechts voor katholieken geschreven is; de geleerde Albrecht Von Haller is het hier met ons eens, en drukt zich op de volgende manier uit; ‘ex scholarum docendi ratione et medico-legales et ejusmodi quaestiones resolvit, quae ad conscientiae casus pertinent, de jejunio, castitate, et aliis id genus, ut possit pro compendio haberi vastorum voluminum quae in ecclesiâ Romanâ in eum sensum scripta sunt.’Ga naar voetnoot(1). Zaken die wy heden als onweerdig zouden aenzien om de ledige uren eens geleerden te vervullen, werden toen als zeer ernstig beschouwd. Ook om zulk een werk als het Ventilabrum te durven ondernemen, moest men de groote kunde en diepe kennissen van Boudewyns bezitten. Meermalen bevecht hy de in loop zynde denkwyzen met de wapenen der rede en zyner natuerkundige kennissen. Meermalen geeft hy blyken van zyne doorgeleerde kennissen in wettelyke geneeskunde. Soms echter heeft hy zich door de vooroordeelen zyner eeuw laten medeslepen. Wy gaen bondig hier eenige zyner oplossingen van vragen, welke hy zich voorstelt, neêrschryven, opdat men des te beter de weerde van zyn gewrocht moge beoordeelen. Het werk, klaer in zynen opstel en kiesch voor wat de schryfwyze betreft, wordt in twee boeken verdeeld. In het eerste heeft de schryver zich vyftig vragen voorgesteld; in het tweede vindt men er vier-en-twintig. I. Boudewyns gebruikt zes bladzyden in-4o, om in zyne eerste oplossing te bewyzen dat de arts by middel zyner kunst eenig uitwerksel kan te weeg brengen, of, in andere woorden, dat de geneeskunde nuttig is. Dit punt was dan toch wel zonneklaer en vergde geene zoo langdradige bewyzen. De schryver laet zich meermaels aen dergelyke nauwgezetheid van redenering in de volgende oplossingen gelegen. II. Mag de geneesheer wenschen en God bidden dat er vele zieken zyn? - Boudewyns zegt dat de arts zyn eigen voordeel mag wenschen en aen God vragen, maer geenszins het nadeel van anderen. III. Mag hy gebruik maken van bygeloof en toovery? - Geenszins. IV. Mag hy de sterrekykery gebruiken? - Hy mag den invloed der sterren op den mensch naspeuren. V. Mag hy waernemen het getal der jaren, der dagen en der doses? - Ja, maer niet voor zooveel als getal. VI. Eene ziekte, door toovery veroorzaekt, mag die door eene andere toovery genezen worden? - Boudewyns ant- | |
[pagina 156]
| |
woordt, neen, en toont hierdoor dat hy nog onder den heerschenden invloed zyner eeuw was. VII. Mag de arts ter genezing gebruik maken van bloed, vleesch, vet en beenderen van menschen? - Ja. VIII. Mag men struiven gebruiken? - Ja, maer zonder er bygeloovige werkingen by te voegen. IX. Mag hy gebruik maken van toovery, van het uitspreken van wonderbare woorden? - Neen. X. Mogen de bezetenen door den arts behandeld worden? - Voor zooveel als deze aen lichamelyke kwalen lyden. XI. Is het gebruik van liefdedranken en van diegene welke haet verwekken, geoorloofd? - Volstrekt niet. XII. Mag de arts, om den uitslag der ziekte te kunnen voorzeggen, gebruik maken van de handkyking, gelaetkunde, luchtkyking, droomen, enz.? - Dit gebruik is geoorloofd voor zooveel deze wetenschappen betrekking hebben met de geneeskunde. XIII. Mag de geneesheer de scheikunde uitoefenen? - Ja, maer geenszins eenige gebruiken van de gewaende goudmakery. XIV. Mag men blanketzalf voorschryven? - Zonder twyfel. XV. Mag men behoedmiddelen tegen de dronkenschap enz. geven? - Dit is in vele gevallen geoorloofd. XVI. Mag de geneesheer gebieden dat de zieken wyn drinken en zich dronken maken? - Ja, als zulks noodzakelyk is tot de herstelling. De tien volgende oplossingen zyn aen het huwelyk en andere belangryke vraegpunten toegewyd. Aen dit gedeelte zyner verhandeling heeft Boudewyns eene byzondere aendacht verleend. XXVII. Mag de arts de behandeling van ongeneesbare en verlatene kwalen ondernemen? - Er bestaen geene ziekten, hoeverre ook gekomen, of de geneesheer mag er zynen dienst aen leenen. XXVIII. Mag hy de ziekte langer doen duren en twyfelachtige middelen gebruiken? - Ten ware er eene ergere ontsteltenis te vreezen ware, mag men de ziekte niet verlengen, noch gebruik maken van twyfelachtige geneesmiddelen, wanneer er zekere zyn. XXIX. Mag men de eene ziekte door de andere heelen? - Ja, het is dikwyls de plicht eens arts eene lichtere ontsteltenis te doen ontstaen, om eene grootere kwael uit te roeijen. Wie kent de kracht niet van de aftrekkende handelwyze? XXX. Mag een kristen arts nalaten de noodige geneesmiddelen voor te schryven, onder voorwendsel dat in geval van mislukking zyne eer er zoude door lyden? - Zulke man is laekbaer en onweerdig van aen het geneeskundig wezen toe te hooren. XXXI. Mag men vergif voorschryven? - Als geneesmiddel is het toegelaten vergif te doen nemen. In de dry volgende oplossingen bewyst de schryver dat het toegelaten is braek- en buikzuiverende middelen te gebruiken, bloedaftrekkingen te doen, den zieke te branden en zelfs te verminken als zyne behoudenis zulks vereischt. XXXV. Is het geoorloofd den dood eens verlaten lyders te verhaesten om hem van zyne pynen te verlossen? - Op geener wyze. XXXVI. Moet de geneeskundige de zelfde zorg voor ieder zyner lyders dragen? - Ja. XXXVII. Is het geoorlofd doode lichamen te ontleden? - Het is niet alleen geoorlofd, maer zelfs dikwyls noodig om den aerd der ziekte des te beter te kunnen kennen. XXXVIII. Is de arts verplicht ketters en persoonen, door besmettelyke ziekten aengedaen, te bezorgen? - Hy is niet gehouden, zegt hy, in alle gevallen quod semper et ubique opera misericordiae exercere non sit praeceptum, sed pium consilium. Deze oplossing moet ons verwonderen, dewyl het heden een algemeen stelsel is dat de geneesheer overal niets moet zien dan zieken, en dat de besmettelykste ziekten de zorgen van de ervarendste artsen vereischen. De gevoelens van Boudewyns in deze stof toonen ons dat op dit tydstip de onverdraegzaemheid in de geloofsbegrippen in eenen hoogen graed bestond, en de leeringen over de besmettelykheid der ziekten overdreven waren. XXXIX. Moet de geneesheer zorgen dat de stervende van de heilige sakramenten bediend worde? - Dit is de plicht eens katholieken arts. XL. Mag hy de kracht der geneesmiddelen loochenen of verzwygen wanneer hem er naer gevraegd wordt? - Het belang des lyders noodzaekt somwylen dit te doen. XLI. Moet hy het gevaer van sterven doen kennen? - Hy moet, wanneer men het hem vraegt, met bescheidenheid het gevaer van sterven aenzeggen. XLII. De arts, door den rechter aenzocht om over de bedenkelykheid eener wonde of ziekte uitspraek te doen, mag hy de waerheid verzwygen? - Geenszins. XLIII. Is het den geneesheer geoorloofd de geheime ziekten te veropenbaren, daertoe aenzocht zynde? - Gesterkt door den eed van vader Hippokraet, mag hy dit niet doen, ten zy in uiterste en zeer zeldzaem voorkomende gevallen. XLIV. Mag hy van het vasten ontslaen en het gebruik toelaten van voedsel door de geestelyke overheid verboden? - Zekerlyk. XLV. Mag de arts loon voor zyne zorgen ontvangen? - Zonder twyfel. XLVI. Moet hy bateloos de armen verzorgen? - Zonder twyfel. XLVII. Voor aleer zich met het verzorgen eener ziekte te gelasten, mag hy den prys vaststellen? - Hy mag eenen redelyken prys vergen. XLVIII. Mag hy eenen grooteren loon vragen van de ryken dan van de armen, voor een geneesmiddel door hem uitgevonden of bereid? - Ja. | |
[pagina 157]
| |
XLIX. Is het den arts toegelaten zynen ambtgenoot te onderkruipen? - Neen. L. Staet het den arts vry in de beraedslagingen van een ander gedacht te zyn? - De oplossing hiervan is geenszins twyfelachtig. Werpen wy thans eenen vluchtigen oogslag op de voorwerpen in het tweede deel behandeld. Meest allen hebben betrekking tot menschen die aen de kunst vreemd zyn. 1. Moet de vorst of het bestuer in de plaets zyner onderhoorigheid de uitoefening der geneeskunde toelaten? - Het belang der burgers legt het openbaer bestuer zulks tot eene plicht op. 2. Is het uitoefenen der geneeskunde eene wetenschap geoorloofd in het inwendig geweten? - Dit lydt geen twyfel. 3. Voor zoo veel het inwendig geweten betreft, kan iedereen deze kunst dan uitoefenen? - Slechts degenen die blyken van hunne kennissen in dit vak hebben gegeven. 4. Is de magistraet verplicht te zorgen dat zyne onderhoorigen een betamelyk getal artsen, droogreeders, heelen vroedmeesters hebben? - De goddelyke en menschelyke wetten gebieden dit. 5. Mag de magistraet joodsche geneesheeren tot de uitoefening toelaten? - Neen. Deze oplossing geeft wederom een blyk van 's mans onverdraegzaemheid. In de zesde oplossing toont hy aen dat de overheden hunne zorg ten tyde der besmettende ziekten moeten verdubbelen; in de zevende doet hy zien dat de artsenybereiders de voorschriften der artsen niet mogen veranderen. De dry volgende oplossingen beweeren dat alle zieken de zorg der artsen moeten inroepen; dat zy hen moeten gehoorzamen, en dat zelfs de heelmeesters en al degenen die den zieken bystaen, dezelfde verplichting hebben. 11. Mag men de heiligen aenroepen om de gezondheid te bekomen? - Ja. De vyf volgende oplossingen zyn wederom aen het huwelyk toegewyd. Boudewyns toont hierin een goed wetgeleerd arts te zyn, en geeft verscheidene nuttige onderrichtingen over de gezondheidleer. 17. Wordt de vasten gebroken door het gebruik van chocolaet, wyn, melk of tabak? - De natuerlyke vasten wordt er door gebroken; de kerkelyke alleen door den chocolaet. 18. Mogen of moeten de Karthuizers, uit kracht van hunnen regel, altyd het vleesch derven? - Ja. - Ons dunkens is deze oplossing wel vry streng. In de 19e, 20e en 21e oplossing handelt Boudewyns over de wettigheid van het huwelyk, over het doopsel, enz. In de twee-en-twintigste bewyst hy dat de saters, de paerdmenschen, de tweeslachtige en andere diergelyke het doopsel niet kunnen ontvangen, om eene goede reden dat zy niet bestaen. Te bejammeren is het dat hy geloof geeft aen de nachtmerrie. Na bewezen te hebben dat de moeders hunne kinderen moeten zuigen, indien hunne gezondheid het toelaet, eindigt de schryver met eenige bemerkingen over de plicht der zieken om den loon der geneesheeren te betalen. Dit vluchtig overzicht zal slechts een zeer onvolmaekt gedacht van dit verdienstelyk boek geven. Zelfs in geene ontleding zou men de volkomene geleerdheid en de verscheidenheid van kennissen kunnen doen verstaen, welke de schryver aen den dag legt. Boudewyns geeft ons in de volgende woorden de reden van het gebruik dezer geleerdheid: ‘maer ik geef my te veel moeite om al de schryvers aen te halen, den lezer tot verdriet toe onderbrekende en my by hem van hooveerdigheid verdacht makende. Naer het voorbeeld van den honingvloeijenden leeraer, volg ik myne eigene gissingen niet, maer het heilig Schrift; dus is myne opstelling minder het teeken van ydelheid dan van mistrouwen van my zelvenGa naar voetnoot(1).’ Indien men den schryver mag verwyten, dat hy dezelfde begaefdheden niet ten nutte gemaekt hebbe om het een of ander punt van praktische geneeskunde te behandelen, moet men echter bekennen, dat het verschynen van zyn boek eenen grooten indruk moet gemaekt hebben op de godsgeleerden van ons land. Velen hunner gevoelden toen, even als nu, de noodzakelykheid van by het onderwys der zedelyke godgeleerdheid de ontdekkingen te voegen, welke de vooruitgang der geneeskunde daerstelt. Daerenboven ziet men zoo zeldzaem denzelfden mensch zich in twee zoo uitgestrekte wetenschappen als de godsgeleerdheid en de geneeskunde, met iever en goeden uitslag oefenen! De geschiedenis der geneeskunde levert zoo zeldzaem soortgelyke voortbrengsels op, dat over eenige jaren een fransche geneesheer zich gevleid heeft de eerste verhandeling over dit onderwerp in het licht te hebben gegevenGa naar voetnoot(2). Welkdanig oordeel men dan ook over Boudewyns werk stryke, gaet het vast dat in een tydstip wanneer de studie der godgeleerdheid zoo hoog in aenzien was als het belangrykste voorwerp van 's menschen bezigheden, de uitgave zyner verhandeling natuerlyk de achting, welke hy genoot, moest vermeerderen. Ook vielen hem van alle kanten de vleijendste getuigenissen te beurt; vele schryvers droegen hem hunne werken op. Sedert de laetste uitgave van bovenaengehaelde laetste boek, wydde Boudewyn zich geheel en gansch aen het uitoefenen zyner kunst toe; de hooggeplaetste mannen kwamen | |
[pagina 158]
| |
by hem om raed; dit was het beste bewys zyner kunde in eenen tyd wanneer België zoo vele voorname artsen bezat. Het lezen der praktische gevallen die men in zyne werken ontmoet, geeft de overtuiging dat onze geneesheer altyd den letterlyken zin van deze spreuk heeft gevolgd: ‘Spreek als een oefenaer, en oefen met beredering.’ Boudewyns die het vertrouwen van het puik der Antwerpsche bevolking had gewonnen, overleed in zyne vaderstad, ten gevolge eener geraektheid, den 29 october 1681Ga naar voetnoot(1). Zyn stoffelyk overblyfsel werd met plecht in de St-Michielskerk in het graf van Lukas Heuvickx, zyner vrouwe grootvader, ter aerde besteld. C. Broeckx. |
|