digheid, zich van alle kuiperyen en lagen verwyderend, de medestryders vluchtende, en in die burgerlyke kringen levende welke zoo vele belovende kunstenaers hebben zien te niet gaen. Zyne werken werden zonder gerucht voltooid; zy hebben zich door gansch Europa verspreid zonder dat iemand voor hen de bazuinen der faem hebbe doen klinken. Het schynt dat de heer Madou onze tydgenoot niet is, zoodanig heeft de man zich weten af te zonderen, zich in de duisternis te verliezen, terwyl de kunstenaer naer eenen gewissen roem heenstapte. Zulks is een zeldzaem voorbeeld dat verdiend aengehaeld te worden; de kunstenaer is zelden nederig; hy hoort geerne het geruisch van goedkeurende stemmen; hy stelt zich geerne voor. De openbare lofspraek, de bewondering der vriendschap bederven hem. De heer Madou heeft al deze klippen ontweken; hy is rein gebleven, hy zwaeit zich zelven geenen lof toe, hy maekt zich klein om de welgemeendste loftuitingen niet te moeten hooren. Hy schynt te zeggen: ik heb al deze genrestukken niet gemaekt die gy zoo fraei vindt, - het is een goedaerdige genius die my bezoekt wanneer ik alleen ben, en die my deze werken doet onderteekenen.
De heer Madou heeft eerst steendrukken gemaekt, en er oneindig veel verveerdigd. Van zyne eerste proeven tot zyne laetste samenstellingen, heeft hy dat naïeve karakter weten te behouden dat zynen oorsprong neemt in de vormlooze schetsen die de schooljongens op de muren nêerkrabbelen. Hy heeft geene klassische studiën gedaen, en het is in deze verwydering van alle school, zooveel als in zyn eigen vernuft, dat men zyne oorspronkelykheid moet zoeken. Hy heeft immer voor de XVIIe en XVIIIe eeuw voorliefde gehad, en heeft ons deze met zooveel waerheid voorgesteld, dat hy met de persoonaedjes dier eeuwen schynt te hebben geleefd. Door hen gedurig te bestuderen, heeft hy, als het ware, er eenen weêrglans van behouden; hy bezit dezelfde voorvaderlyke eenvoudigheid, denzelfden reinen omgang, denzelfden naïef diepen geest.
De kunstwereld kent zyne Scènes de la vie des peintres. Het is een album dat zich overal bevindt en welks exemplaren thans by de handelaren niet meer voorhanden zyn. Wy willen hier geenzins eene beredeneerde weerdering van dit werk geven: wy zouden slechts kunnen herhalen wat reeds zoo menigmael is gezegd. De formulier der loftuitingen is ras uitgeput. Al deze schoone samenstellingen, in den styl der schilders verveerdigd, waervan de heer Madou ons de verschillige karakters toont, zyn onbesprekelyk; zy bezitten eene waerheid, een zoo diep gevoel der zaken die zy voorstellen, dat men by het aenschouwen slechts kan bewonderen en zwygen. Wie geheugt zich niet Jan Steen en zyne vrienden, David Teniers en Don Juan van Oostenryk, en de schoone teekening die ons Jan Van Eyck vertoont met eenige persoonaedjes zyner eeuw in het werkhuis des schilders? Die Jan Steen vooral, wiens aengezicht zoo gewoon leelyk en geestig, wiens houding zoo nederig, zoo naïef en fyn nagevolgd is; en deze vrienden, wier oordeel de kunstenaer afwacht, en die, ieder naer zynen aerd, de tentoongestelde werken beschouwen met eene zoo kluchtige statigheid; dit verdiep van het werkhuis, die fantastische mengelmoes, die trap, die huisraed, dit licht dat over hen glydt, hoe waer, hoe geestig, hoe levendig, hoe belangwekkend is dit alles!
Wanneer men zyne inbeelding den vollen toom wou laten vieren, dan zou men een gansch boekdeel met de beschryvingen dezer teekeningen kunnen opvullen: - om dat elk hunner zyn eigenaerdig karakter bezit, en alle deze kleine mannekens, van twee duimen hoog, geest hebben, handelen en wandelen, lachen en weenen, net als echte wezens. Alles is vol leven, gevoel, humour. Het is Molière.
Als tegenhanger van het leven der schilders, heeft de heer Madou tooneelen uit verschillige tydstippen, sedert de middeleeuwen tot de XIXe eeuw, met dezelfde waerheid van kleedy en karakterschildering voorgesteld. Men gevoelt in deze stukken eene diepe en aenhoudende studie tot in de minst blykbare byzonderheden; men vindt er denzelfden geest van onderzoek in, hetzelfde gevoel, dezelfde fyne scherts. Deze twee albums zyn van meesterstukken samengesteld: het zyn, - in weêrwil van al wat de zoogezegde schilders van hoogen styl beweeren mogen, - twee duerzame gedenkteekens der kunst.
Wy zouden onzen lezeren eene schets van het geheele van Madou's scheppingen willen geven, maer zouden alsdan groote studiën moeten beginnen die eenen ruimen tyd zouden vragen, en wy gevoelen ons de macht niet om zulk werk tot een goed einde te voeren. Al deze schoone samenstellingen zyn onder het publiek verspreid. Men vindt ze overal, maer het geheele vindt men wellicht nergens. Het is te hopen dat een man, met meer moed begaefd dan wy, zich met het vergaderen dezer verspreide bladeren zal bezig houden; het Musaeum zou eene dergelyke verzameling moeten bezitten.
De heer Madou is beginnen te schilderen wanneer zyne faem als samensteller-teekenaer reeds ten volle was gemaekt. Natuerlyk getuigen zyne eerste tafereelen van eene groote vreesachtigheid; het waren weinig gekleurde lithographies; langzamerhand beheerschte de schilder den teekenaer, en de bevreesdheid werd eenvoudigheid van uitvoering, naïveteit van stoffelyke behandeling. De heer Madou is niet wat men een kolorist noemt. Hy bezit het schitterend palet van Rembrandt of van Ostade niet. Hy werkt veeleer in den aerd van Teniers, doch die gelykt hem slechts in de wyze van bewerking. Indien Teniers zyn meester is, de leerling is thans gansch anders dan de meester. De eerste is somwylen wat gemeen; de heer Madou is het nooit. Teniers spreekt weinig tot het gevoel;