De Vlaamsche School. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
De nood Gods.De heer J.A. de Laet geeft in zyn Catalogue du Musée d'Anvers de volgende beschryving van dit tafereel, dat A. Van Dyck verveerdigde uit hoofde der inwyding zyner zuster Anna als non in het Faconsklooster te Antwerpen, en welk thans het Musaeum dezer stad versiert. ‘In eene spelonk, ter rechter zyde, rust de Zaligmaker op den lykdoek welke een gedeelte van de rots bedekt. Christus is ondersteund door zyne moeder, die hetheilig lyk schynt te toonen aen den Vader, dien zy met angst aenroept. Magdalena in tranen, met hangend haer, is voor den Zaligmaker neêrgeknield wiens linkerhand zy met eerbied zoent. Achter haer, en gansch ter linker zyde, ontwaert men St-Jan die eene roode drappery vasthoudt. Op het voorplan aen den rechter kant zyn eenige werktuigen der Passie geplaetst, en onder deze bemerkt men de koperen schotel waeraen dit kunststuk zynen naem ontleentGa naar voetnoot(1). Verdiep: de rots; een stuk hemel ter linker zyde. Beelden van levensgrootte.’ By deze korte, doch juiste beschryving, zullen wy slechts voegen dat dit tafereel de voortreffelykheid van Van Dyck's schilderwyze ten volle doet uitschynen. Wys van samenstel, is het grootsch van behandeling, keurig van teekening, schitterend van kleur. Men voelt dat de meester dit onderwerp met voorliefde heeft behandeld. Elk der opgevoerde heiligen is op zyne plaets en met al de macht afgeschetst die de kunst ten dienste der schilders stelt. De Zaligmaker is een oorbeeld van overschoone vormen; Maria een oorbeeld van moederlyke liefde; zy is wezentlyk de moeder der smerte. In St-Jan erkent men den lydenden lieveling des Heeren; in Magdalena de groote zondares die hare zonden met een leven van boetveerdigheid gaet boeten. Zoo uitmuntend de samenstelling, zoo verrukkend is de kleur. In den Nood Gods praelt Van Dyck in zynen vollen glans. Die zilverachtige toon, dit meesterachtige modelé, die machtige toets verrukken het oog des mingeoefenden toeschouwers, terwyl het diep godsdienstig gevoel dat over het gansche is verspreid, dit kunststuk met de voortreffelykste voortbrengselen der XVe eeuw kan doen in stryd treden. Dergelyke tafereelen doen betreuren dat Van Dyck in latere tyden van het geschiedkundig veld is afgeweken; doch het was misschien zyn roep die hem tot de behandeling van een ander vak dreef; de nakomelingschap zal hem immer als den grootsten aller portretschilders huldigen. P. Schats. |
|