De Vlaamsche School. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Het altaer van O.L.V. in de Cathedrale van Antwerpen.Een der schoonste
teekening en houtsnêe van jos. hemeleer.
voortbrengsels der beeldhouw- en bouwkunde die de groote meesters der XVIIe eeuw ons hebben nagelaten, is buiten twyfel het altaer dat, in de antwerpsche Cathedrale, de kapel der H. Maegd versiert. Zyne schoone proportiën, zyne grootsche en eenvoudige samenstelling, even als de voortreffelykheid der uitvoering, verrukken het oog van den minst beoefenden toeschouwer. Dit altaer werd door twee kunstenaren ontworpen wier namen in gouden letteren, in de geschiedenis der nationale kunsten pryken: Arnoldus Quellin, den jonge, en Peeter VerbruggenGa naar voetnoot(1) (den jonge, den oude?). Op 14 en 22 january 1678, zegt de schryver der geschiedenis der Gilde van O.L.V. Lof, werd er een verdrag, by akten voor Notaris D. Guiot opgemaekt, tusschen de Lofmeesters van O.L.V. kapel en de beeldhouwers Quellin en Verbruggen gesloten, waerdoor deze laetste zich verbonden het altaer in witten marmer met albasten basse-releven en andere sieraden te maken, en tot aen de cornis vóór half july van het zelfde jaer te voltrekken; de timpanen en overige kroonstukken moesten zy tydens den jubilé van 1678, slechts in model en op doek geschilderd, plaetsen. Het altaer werd ten jare 1700 voltooid. Alsdan besloot men ook het kroonwerk door een ander te vervangen waervan Arnoldus Quellin en Louis Willemsens de teekeningen leverden. Zeventien duizend, zeven honderd vyftien gulden, achttien stuivers was de som die de kapel wendde aen de voltrekking van een gebouw, waervan de innerlyke kunstweerde met moeite kan berekend worden. Het prachtig werk van Quellinus, Verbruggen en Willemsens, bleef de antwerpsche hoofdkerk tot in het jaer 1798 versieren. Alsdan deelde het in het lot der kunststukken, die door de fransche republikeinen werden vernietigd. Te veil gesteld, mocht men de kenteekens der vier Evangelisten door Pieter Verbruggen en dezes basrelieven alleen overhouden; dank zy zulks aen de tusschenkomst van den vaderlandslievenden schilder Herreyns die zyn leven in gevaer stelde om het werk onzer voorvaderen te redden. Inderdaed, men verhaelt, dat een der beeldstormers, na korte bedreigingen, reeds eenen hamer had opgevat, om den achtbaren kunstenaer het hoofd in te slaen, toen deze met kalmte, de basrelieven uit het altaer nam, om ze onder zyn bewaek in de centrale school, waervan hy bestuerder was, te plaetsen. In 1802 werd de O.L.V. kerk voor den godsdienst op | |
[pagina 82]
| |
nieuw geopend, en van dit oogenblik besloten de kapelmeesters het altaer van Verbruggen, Quellin en Willemsens, volgens de bestaende teekeningen terug op te richten. Hoe schoon dit voornemen ook was, kon het slechts ten jare 1825 ten uitvoer gebracht worden. Dank aen talryke giften, die den kapelmeesteren ter hand werden gesteld, mochten de werken zoo snel worden voortgezet, dat reeds op 8 december van hetzelfde jaer de plechtige inwyding van het altaer plaets greep. Thans in zynen vroegeren luister hersteld, vormt het altaer van O.L.V. een der schoonste sieraeden der Cathedrale van Antwerpen. Van welke zyde men het ook beschouwe, de oogslag blyft even voortreffelyk; ook mogen wy gereedelyk hier byvoegen, dat het O.L.V. altaer een der weinige monumenten is die, alhoewel in griekschen styl gebouwd, door hunne schoone proportiën eene plaets in den ogivalen tempel verdienen te behouden. P. Schats. |
|